UBEDA, Andries

Andries Johannes Antonius
Ubeda
Geboren:
Nijmegen
10 februari 1913
Levensbeschrijving: 

Andries Ubeda komt 6 november 1937 de Spaanse grens over bij Massanet. In december 1937 is hij ingedeeld bij een "Servicio de Transmissiones" samen met Dirk Herlaar. Herlaar wordt in januari 1938 doorgezonden naar de radio school maar van Ubeda ontbreekt het spoor.

In juli 1938 blijkt uit een schrijven van de Nederlandse consul in Parijs dat hij op een behoorlijk spectaculaire wijze Spanje weer heeft verlaten. In de loop van april 1938 was hij in een strafkamp terecht gekomen maar van daar uit wist hij volgens de consul te ontsnappen:

Het is hem gelukt te voet de Pyreneeën te bereiken, doch daar werd hij gearresteerd en teruggevoerd naar Badalona, waar hij gevangen werd gehouden. In de maand mei is hij vandaar met 8 anderen ontsnapt. Deze groep splitste zich in tweeën. Ubeda vervolgde zijn tocht met Cornelis Johannes van den Heuvel en Gerrit Gijsbert van Vlissingen, als mede met Antonius Rovers. Deze vier mannen zijn in de loop van de maand Juni met een roeiboot de Middellandsche Zee opgevaren. Zij werden opgenomen door een Fransch visschersvaartuig en aan land gebracht in de buurt van Perpignan. De politie te Perpignan heeft hen opgenomen en eenigen tijd verzorgd, terwijl zij van kleeding werden voorzien. Op 3 Juli werden zij vandaar doorgezonden naar Parijs, waar zij op 4 Juli aankwamen.

Aan de consul in Parijs vertelt Ubeda het gebruikelijke verhaal: hij was naar Spanje gegaan om werk te zoeken en toen hij er achter kwam dat het niet om werk maar om vechten ging, heeft hij geweigerd naar het front te gaan. In Parijs moet hij ook gesproken hebben met een daar werkzame Nederlandse journalist die het ontsnappingsverhaal in kleuren en geuren publiceert in het Soerabaijasch Handelsblad van 13 juli 1938 onder de kop: Aan Roode Spaanse Hel ontkomen.

De correspondent voegt er zijn eigen bespiegelingen aan toe over de motieven van de Spanjestrijders:

De geschiedenis van deze Nederlanders is dezelfde als die, welke honderden hunner lotgenooten beleefd hebben. Sedert jaren werkloos en steuntrekker, ontmoetten zij in de nabijheid van een stempellokaal een ronselaar die hun arbeid en verdiensten in het roode Spanje voorspiegelde. Soms uit oprechten wil om iets te verdienen en hun gezin te onderhouden, soms omdat zij geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding van het beetje geld, dat hun onmiddellilk in de hand gestopt wordt, soms uit zucht om wat van de wereld te zien, soms ook uit een door jarenlang niets doen gekweekte en aangewakkerde baloorigheid, gaan zij op die voorstellen in om pas in Spanje te merken, waarvoor men hen eigenlijk gebruiken wil.

Dan is er geen sprake van werken, dan ls er alleen nog maar de inlijving bij de Internationale brigade om na een uiteraard volkomen onvoldoende militaire voorbereiding en bijna zonder wapens in de eerste vuurlinies gezonden te worden.

Zonder papieren want die worden hun onmiddellijk bij het overschrijden van de Spaansche grens afgenomen — zonder vrienden, zonder kennis van de taal, blijft velen niets anders over dan zich als weerlooze schapen door hun chefs naar de roode slachtbank te laten voeren.

Over de reis heen en terug van Ubeda heeft hij nog een paar opmerkelijke details:

Übeda ging reeds in October, Van Vlissingen in Februari en v.d. Heuvel in Maart. De eerste kwam in Frankrijk dank zij den pas-faciliteiten, die tijdens de tentoonstelling aan buitenlanders verstrekt werden. De twee anderen overschreden loopend en natuurlijk onder escorte van een communistische functionaris, zonder pas de Belgisch-Fransche grens. Daarna werden zij op transport gesteld naar Beziers of een andere Franschs plaats in de nabijheid der Pyreneeën, waarop zij wederom loopend Spanje binnenkwamen.

Hier werden hun onmiddellijk alle papieren afgenomen, natuurlijk om een eventueele ontvluchting te bemoeilijken en meer in het algemeen om na hun dood identificatie onmogelijk te maken.

Übeda en Van Vlissingen, die onmiddellijk verklaard hadden ln geen geval dienst te willen nemen, werden al direct naar een als gevangenis ingerichte kerk te Madrigeras gebracht, waar zij voor het eerst met elkaar kennis maakten. Zij weigerden, naar zij ons zeiden, hardnekkig de uniform der internationale brigade aan te trekken of deel te nemen aan de exercities. Vervolgens zagen zij zich te Lucas te werk gesteld bij het opbouwen van een concentratiekamp voor onwillige miliciens. Hier beraamden Übeda en Van Vlissingen hun eerste ontvluchtingspoging. Zij wisten aan de waakzaamheid der wachters te ontsnappen en begaven zich te voet op weg naar de Pyreneen. Negen dagen waren zij aldus onderweg en meestal loopend maar soms ook op karren of vrachtauto's meerijdend; wanneer iemand hun iets vroeg, antwoordden zij maar, dat zij naar de internationale brigade te Barcelona gingen, waarmede iedereen genoegen nam.

Bijna geslaagd.

Ten slotte kwamen zij na veel ontberingen in de buurt van de Fransche grens — wij hebben maar niet gevraagd, hoe zij die dagen en tijdens den verderen duur van hun vlucht in hun onderhoud voorzagen, omdat de wetten van het mijn en dijn waarschijnlijk wel niet altijd even stipt in acht genomen zullen zijn — en scheidde hen nog slechts een bergtop van de vrijheid, toen drie Spaansche carabineros hen opmerkten. Een ontvluchtingspoging mislukte. De kogels floten hun om de ooren en zij moesten zich wel overgeven. Onder strenge bewaking bracht men hen naar een concentratiekamp te Badelona, ln de nabijheid van Barcelona, waar men hun mededeelde, dat zij wel gefusilleerd zouden worden.

Zij ontmoetten daar een dertigtal lotgenooten, allen deserteurs, van verschillende nationaliteit.  Zes Nederlanders waren er bij, waaronder v. d. Heuvel en Rovers. Opnieuw dacht Übeda aan niets anders dan aan ontvluchten. Behalve de acht Nederlanders werden ook een Duitscher en een Belg in het complot betrokken.

Op een goeden avond, na het invallen van de duisternis, sloeg Übeda een schildwacht met de kolf van diens eigen geweer bewusteloos, waarna het groote avontuur weer begon. Zonder een cent op zak, zonder proviand en water, ging het opnieuw te voet langs de Spaansche wegen om een toevluchtsoord te vinden, op vrij grooten afstand van elkaar. De afspraak was, dat zij, die gepakt mochten worden en dus het leven wel vaarwel konden zeggen, de anderen niet verraden zouden.

Na veel omzwervingen, waarbij een door Übeda in het concentratiekamp afgescheurd stukje van een Spaansche landkaart als eenig oriënteeringsmiddel diende, kwamen zij bij Arenys de Mar, aan de kust.

Een der Nederlanders, die een vlucht alleen minder gevaarlijk achtte dan in gezelschap, had zich afgescheiden. Wij vernamen vandaag te Parijs, dat hij inmiddels ook weer den Nederlandschen bodem bereikt heeft. De negen anderen maakten zich 's nachts van twee roeibooten meester. Vijf gingen in de eene, vier in de andere. De tweede, waarin zich Übeda en zijn hierboven genoemde kornuiten bevonden, maakte echter zooveel water, dat zij na nauwelijks een 50 meter afgelegd te hebben, moest terugkeeren. Da anderen gingen door in de hoop door een Fransch schip opgepikt te worden. Niemand weet tot dusver of hun dat gelukt is. Na weer voet aan wal gezet te hebben, hervatten de vier overgeblevenen hun tocht, op zoek naar een boot. Zij besloten echter daartoe eerst nog dichter de Fransche grens te naderen, ten einde na het vinden van een boot meer kans te hebben een Fransch schip tegen te komen. Zoo belandden zij eindelijk, na dagen geloopen te hebben, bij het kustplaatsje De la Selva.

In een boschje bij een wijngaard hielden zij zich den geheelen dag schuil, gepijnigd door honger en dorst. Laat in den avond maakten zij een bootje, waarop zij het oog hadden laten vallen, los, namen ergens anders de noodige riemen weg en kozen zee zonder een korrel brood of een druppel water. Op 5 a 6 KJM. van de kust gekomen, roeiden zij, geleid door de lichten der kustplaatsjes, in de richting van Frankrijk.

De boot maakte natuurlijk water, dat v. d. Heuvel met zijn schoen voortdurend moest uitscheppen. Bij het lichten van den dageraad sloeg eindelijk ook het uur der bevrijding. Een Fransche sardinevisscher, de Argentinas, merkte hen op, nam hen aan boord en de roeiboot op sleeptouw naar het Fransche plaatsje Collioure. Hier werden zij door de bevolking allerhartelijkst ontvangen en van brood, chocolade, sigaretten en fruit voorzien. Toen echter moesten de gendarmes er aan te pas komen, daar zij natuurlijk geen papieren bezaten."

In juli 1938 is Ubeda terug in Nijmegen. De gemeente Nijmegen laat op 20 augustus weten dat de kosten van zijn repatriering met een gulden per week verhaald zullen worden op zijn steunbedrag. Uit gegevens van de burgerlijke stand blijkt dat Andries Ubeda twee maal getrouwd is geweest en in beide huwelijken een kind verliest: in het eerste een dag na de geboorte, in het tweede na 11 maanden.

Verdere gegevens over zijn leven ontbreken.

Bronnen: 
  • Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, inv. nr 1677
  • Soerabaijasch Handelsblad, 13-07-1938
  • http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011121046:mpeg21:a0186
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-Ll.171, 179
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.4, 24-25
Auteur: 
Yvonne Scholten
Laatst gewijzigd: 
18-12-2016
Overige gegevens
Sekse: 
man
Functie: 
Ingenieur
Adres: 
Leliestraat 27
Woonplaats: 
Nijmegen
Datum vertrek Nederland/aankomst Spanje: 
06-11-1937
Datum terugkeer: 
00-07-1938
Vader: 
Andries Johannes Ubeda
Beroep vader: 
Opperman
Moeder: 
Antonia Catharina Peeters
Partner: 
Christina Johanna Heesbaan
Kinderen: 
1
Partner 2: 
Gerritje Cornelia Hakstege
Kinderen 2: 
1 kind