Militair verloop

Het militaire verloop van de Spaanse Burgeroorlog 

(klik op de cursieve tekst om rechtstreeks naar het betreffende onderwerp te gaan)

Jarama en Guadalajara, februari – maart 1937

De strijd in het Noorden, maart - juni 1937

De slag om Brunete, juli 1937

De aankoop van oorlogsmateriaal

De slag om Belchite, september 1937

De slag om Teruel, december 1937 – februari 1938

Het Aragonoffensief, maart – april 1938

De slag om de Ebro, juli – november 1938

Het einde van de Burgeroorlog en de Republiek, november 1938 – april 1939

In Marokko nam Franco het commando op zich over de rebellerende troepen, en het verzet tegen de opstand werd daar vrij snel gebroken. Daarna werd een groot deel van de troepen, waaronder het Tercio extranjero, het Spaanse vreemdelingenlegioen dat uit beroepssoldaten bestond, voornamelijk Marokkanen, met behulp van Duitse vliegtuigen overgebracht naar het Spaanse vasteland. Hier verliep de opstand heel verschillend; sommige plaatselijke commandanten sloten zich aan bij de opstandelingen, maar anderen bleven trouw aan de republiek. Op een aantal plekken kwam de bevolking in verzet tegen de opstand, zoals bijvoorbeeld in Barcelona en Madrid. Hier werden onder leiding van politieke partijen en vakbonden milities gevormd die zich bewapenden met de voorraden uit lokale wapenarsenalen. 

De opstandelingen beschikten over een groot deel van het Spaanse beroepsleger, terwijl de republikeinse troepen eerst vooral bestonden uit vrijwilligers, vaak zonder enige militaire ervaring, over het algemeen leden van vakbonden en linkse politieke partijen. De grote politieke betrokkenheid en motivatie was een sterke drijvende factor van de milities en zorgde er ook voor dat ze aanvankelijk enige belangrijke successen wisten te boeken. Maar het gebrek aan militaire ervaring en discipline maakte dat ze op het slagveld slecht functioneerden. Al snel werd dan ook begonnen om de delen van het Spaanse leger die trouw waren gebleven aan de republiek samen met de verschillende milities om te vormen tot een traditioneel leger. In eerste instantie was er veel weerstand om de eigen milities op te heffen; er was vaak een band met een bepaalde politieke partij en soms ook met een regio die men niet graag opgaf. En binnen de anarchistische ideologie was er geen plek voor een hiërarchisch en autoritair militair apparaat. Daarnaast werd de republikeinse regering gewantrouwd en er was angst dat het leger tegen hen zou kunnen worden gebruikt. Uiteindelijk kwam dit Volksleger in februari 1937 tot stand.

De eerste dagen van de opstand waren zeer chaotisch; de troepen van Franco die over waren gekomen uit Marokko rukten vrij snel op naar het noorden. Eind juli hadden de opstandelingen Spaans Marokko, de zuidelijke punt van Spanje tot Sevilla, Cordoba en Granada in handen. Ook het noorden van Spanje boven Madrid tot aan de Atlantische kust, behalve Baskenland, en de Balearen waren in handen van de opstandelingen. De republiek had de hele Middellandse Zeekust en het achterland in handen. Er was de coupplegers veel aan gelegen om Madrid in handen te krijgen. De opmars door Estremadura verliep soepel voor de nationalisten. Gebrek aan coördinatie en het ontbreken van gevechtservaring bij veel militieleden zorgde voor een chaotische terugtrekking. In november 1936 stond Franco met zijn troepen voor Madrid. Hij verwachtte de stad makkelijk in te kunnen nemen Maar hij stuitte aan de zuid- en westkant van de stad op ongekend felle tegenstand. De verdediging bestond voor een belangrijk deel uit lokale milities. Ook werden hier voor het eerst de Internationale Brigades ingezet, met name de 11de Brigade. (Klik hier voor verdere uitleg over de Internationale Brigades).

Omdat de aanvallen met infanterie geen succes opleverden, besloten de opstandelingen de stad te bestoken met artillerie en te bombarderen uit de lucht om hiermee het moreel van de bevolking te breken. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat deze vorm van – psychologische – oorlogsvoering werd toegepast. Hoewel dit vele mensenlevens kostte en duizenden gebouwen verwoest werden, had het niet het beoogde effect; het moreel van de Madrilenen werd niet gebroken, ze werden er eerder opstandiger door en vastberaden zich te verzetten. De bombardementen zouden nog tot het eind van de Burgeroorlog doorgaan.

Jarama en Guadalajara, februari – maart 1937

De aanval op Madrid was in december 1936 door de felle tegenstand van de milities en de Internationale Brigades volledig vastgelopen. Generaal Franco was echter vastbesloten om Madrid voor de lente in te nemen. Hij plande een nieuw offensief dat langs de Jarama-rivier naar het Noordoosten zou lopen met de bedoeling de weg naar Valencia af te snijden. Daarbij zouden Italiaanse troepen vanuit het Noorden aanvallen om zo in een tangbeweging Madrid volledig af te sluiten. Het was de bedoeling dat de twee aanvallen tegelijk zouden starten, maar door het slechte weer lukte dat niet. De Italiaanse troepen moesten zich nog hergroeperen van hun vorige slag bij Malaga en dat liep vertraging op door het slechte weer. 

5 februari 1937 zetten de nationalisten dan toch de aanval in. In eerste instantie boekten ze terreinwinst. Op 11 februari werd de opmars gestuit door de inzet van de net gevormde 15de Internationale Brigade. Dit lukte, zij het met zware verliezen. Na enige dagen van rust zetten op de 17de februari de republikeinse troepen de tegenaanval in. Er werd hevig gevochten met grote verliezen aan beide zijden zonder noemenswaardige terreinwinst. Eind februari stabiliseerde het front zich omdat beide zijden volledig uitgeput waren. Franco had niet bereikt wat hij had gewild met deze aanval: de weg naar Valencia was nog steeds open.

Op 8 maart zette Franco alsnog het offensief van de nationalistische Italianen in richting Guadalajara. In eerste instantie boekten zij voortgang en braken door de republikeinse linies. Maar geleidelijke vertraagde de opmars, mede door de vermoeidheid van de manschappen en door het slechte weer: dichte mist en hagelbuien terwijl veel Italianen nog steeds hun tropenuniform droegen. Van republikeinse kant werden ijlings versterkingen aangevoerd. Eén van de versterkingen was het Garibaldi-bataljon van de 12de Internationale Brigade. Dit bestond grotendeels uit Italianen. Daarmee ontstond als het ware een burgeroorlog binnen de burgeroorlog waar fascistische Italianen tegenover republikeinse Italianen kwamen te staan. De republikeinse Italiaanse troepen bestookten de fascisten via luidsprekers en met pamfletten met de oproep over te lopen en zich bij hun proletarische broeders te voegen.

Op 12 maart werd een tegenaanval ingezet waarbij ook het Thaelmannbataljon van de 11de Internationale Brigade betrokken was. Ook werden op grote schaal tanks en vliegtuigen ingezet. Uiteindelijk werden de fascistische Italianen op de vlucht gedreven, waarbij veel wapens, munitie en voertuigen buit werden gemaakt. Er sneuvelden zo’n 5000 fascistische Italianen. Het mislukken van het Guadalajaraoffensief was goed voor het moreel van de Republiek. En het zorgde er voor dat Franco zijn plan om Madrid in te nemen opgaf.

De strijd in het Noorden, maart – juni 1937

Het noordelijk deel van Spanje aan de Golf van Biskaje was in handen van de Republiek. Na zijn mislukte pogingen Madrid in te nemen, zocht Franco een zwakker gebied om in te kunnen nemen. In het geïsoleerde noordelijke gebied was gebrek aan alles. De Spaanse Marine had zich voor een flink deel aangesloten bij de nationalistische rebellen. De nationalistische marine slaagde erin om de noordelijke kust af te sluiten waardoor de aanvoer van wapens en munitie, maar ook voedsel heel beperkt was. De republikeinse regering probeerde wel versterkingen te sturen via Frankrijk, maar de non-interventiecommissie had hier een stokje voor gestoken.

Eind maart werd de aanval op het Noorden ingezet. De aanval van de nationalisten verliep erg traag en was daardoor weinig effectief. Maar ook de generale staf van de Basken betoonde zich weinig competent. Omdat de Basken nauwelijks gevechtsvliegtuigen hadden, kreeg het Duitse Condorlegioen de kans bij de aanval een belangrijke rol te spelen. Op 26 april voerden zij het beruchte bombardement op Guernica uit, waarbij een nieuwe techniek werd uitgeprobeerd, het zogenaamde bommentapijt. Ook werden veel brandbommen gebruikt. Ongeveer 1500 mensen werden gedood en ruim 800 gewond.

Het Baskische leger bevond zich steeds op de aftocht. Begin mei trok het zich terug achter de zogenaamde ijzeren ring rond Bilbao. Dit was een ring van verdedigingswerken met een omtrek van ongeveer 80 kilometer. Deze was aangelegd in de winter van 1936 en er hadden zo’n 15.000 man aan gewerkt. In de ring waren betonnen versterkingen verwerkt, maar op sommige punten was het niet meer dan een aantal loopgraven. De Republikeinse regering besloot te hulp te schieten door twee aanvallen te lanceren om de aandacht van de nationalistische troepen af te leiden, een aanval in de Sierra de Guadarrama in de richting van Segovia, dat begon op 30 mei, en een bij Huesca, dat startte op 12 juni. Het verwachte effect bleef echter uit.

Eind juni stort het noordelijke front rond Bilbao geheel in. De resterende republikeinse eenheden trokken zich terug richting Santander en de bergen van Asturië. Op 14 augustus zetten de nationalisten het slotoffensief in. Uiteindelijk werd in Santoña, een kleine havenstad nabij Santander, door de Baskische regering de overgave geregeld. Maar daarmee waren de gevechten in het Noorden nog niet beëindigd; een deel van de republikeinse troepen was achtergebleven in de bergen van Asturië en voerde daar een guerilla. 

De slag om Brunete, juli 1937

Toen Franco zijn militaire aanvalskracht naar het Noorden verschoof, ging de generale staf van het republikeinse leger zich bezinnen op een groot offensief om het nationalistische gebied in tweeën te splitsen. In eerste instantie was het idee om een groot offensief in Estremadura te starten. Hierover kon echter binnen de generale staf geen overeenstemming bereikt worden. De scheidslijn over het conflict liep tussen de loyale officieren uit het reguliere leger aan de ene kant, en de communistische legeraanvoerders en hun sovjetadviseurs aan de andere kant. De val van minister van defensie Largo Caballero en de aanstelling van Prieto als zijn vervanger loste het conflict op omdat hij op de hand van de communisten was.

Het offensief werd uiteindelijk gepland richting Brunete, een dorp ongeveer 25 kilometer ten westen van Madrid. Alle Internationale Brigades en verder vooral door Spaanse communistische legeraanvoerders geleide formaties werden ingezet. In totaal werd een strijdmacht van 70.000 man verzameld, ondersteund door 132 tanks, 43 pantserwagens, 217 veldkanonnen, 50 bommenwerpers en 90 gevechtsvliegtuigen. Het gebrek aan ervaring van de communistische legeraanvoerders met het leiden van grote legereenheden zou echter bij de aanval een zwak punt blijken te zijn.

Het offensief ging in de vroege uren van 6 juli van start. De weerstand van de nationalistische troepen was onverwacht groot. Daarnaast lieten de republikeinen een kans om op te rukken in een sector waar nauwelijks weerstand was onbenut. In eerste instantie domineerden de republikeinen in de lucht, maar na 11 juli kreeg de nationalistische luchtmacht de overhand. Zij brachten zware verliezen toe aan de grondtroepen van de republiek. Tijdens de slag was het erg heet op de Spaanse hoogvlakte en de republikeinse troepen hadden een ernstig tekort aan water. Ook de voorraad munitie was veel te klein. Er ontstond een patstelling.

Op 18 juli zetten de nationalisten een tegenaanval in, waarbij de luchtmacht weer een belangrijke rol speelde. Vooral de tanks en pantserwagens van de republikeinen waren vanuit de lucht een makkelijk doelwit. Op 25 juli was de slag beëindigd. Beide kanten claimden de overwinning, maar uiteindelijk waren de posities van beide partijen nauwelijks gewijzigd. Wel bracht het offensief een aantal zwakke punten bij de republikeinen aan het licht. Zo was de aanval bedoeld als een omsingelingsoperatie; de aanval vanuit het Noorden zou samen moeten komen met een aanval vanuit het zuiden van Madrid maar deze kwam niet. Ook waren er onvoldoende landkaarten. Sommige eenheden gingen zelf maar kaarten tekenen. Bovendien waren er in de gelederen vijandige agenten ontmaskerd. Dit zorgde voor paniek onder de troepen. Maar heel belangrijk was ook dat het moreel van de troepen door de enorme verliezen, die vaak als onnodig werden gezien, een stevig knauw kreeg.

Ook het gebrek aan ervaring, maar ook het onvermogen om te improviseren en zelfstandig beslissingen te nemen, speelden de republikeinse stafofficieren parten. In de republikeinse generale staf was de invloed van de communisten, gesteund door militaire adviseurs uit de Sovjet-Unie, steeds groter geworden. Militair-tactische beslissingen werden vaak meer genomen met het oog op de propagandadoelen die er mee bereikt konden worden dan met oog voor het militaire resultaat. 

De slag om Belchite, september 1937

Na het fiasco van Brunete was een vergelijkbare aanval, gezien het verlies aan manschappen en materieel niet meer mogelijk. De generale staf wilde toch iets ondernemen om de druk op het Noorden van Spanje te verlichten. Het idee was dat als de nationalistische troepen konden worden opgehouden tot de sneeuwval zou inzetten, ze niet meer zouden kunnen oprukken tot de dooi zou invallen in de lente van 1938. Om dit te bereiken zou een aanval vanuit het front van Aragon worden ingezet. In eerste instantie werd Zaragoza als aanvalsdoel gekozen. Het offensief begon op 24 augustus. In eerste instantie werd goede voortgang geboekt, maar al snel liep de aanval vast. Men besloot de aanval te verplaatsen richting Belchite, dat maar door een paar honderd man werd verdedigd. Op 1 september werd de aanval gestart, en op 6 september was Belchite één grote, rokende puinhoop.

Bij deze aanval werden fouten van het Brunete-offensief herhaald: te veel tijd besteden aan het opruimen van kleine verzetshaarden in plaats van op te rukken naar het hoofddoel. En ook hier was er weer een gebrek aan drinkwater. De terreinwinst was gering en de doelen waarvoor het offensief was gestart, namelijk de inname van Zaragoza en de nationalistische druk op het noorden te verminderen, werden bij lange na niet gehaald.

De aankoop van oorlogsmateriaal

Na de opstand van de legerofficieren in juli 1936 zaten de milities van het nieuwe volksleger te springen om wapens. Door de wapenboycot als gevolg van de non-interventie politiek van de grote mogendheden kon de wettige Spaanse regering geen officiële aankopen doen in het buitenland en was zij vooral in het begin aangewezen op de zwarte markt. Vele scharrelaars, oplichters en corrupte buitenlandse regeringsambtenaren konden hierdoor hun zakken vullen door zo goed als onbruikbaar spul te leveren of zonder hun afspraken na te komen wel de betaling te innen. 

De enige nog betrouwbare handelaar in deze begintijd van de burgeroorlog was de flamboyante Nederlandse zakenman Daniël Wolf. Hij was met zijn handelsfirma “N.V. Hunzedal“ eigenaar van een rederij met vier onder Nederlandse vlag varende schepen: de “Warmond”, de “Dobesa”, de “Rambon” en de “Sarkani”. Hij vervoerde als tussenpersoon met zijn schepen grote partijen meest gebruikt wapentuig uit Poolse arsenalen naar republikeinse havens. Begin 1937 kregen deze schepen de Panamese vlag en met andere gecharterde schepen verdiende Daniël Wolf met deze leveringen van wapens uit Polen aan de Republiek Spanje in ruim een jaar tijd miljoenen guldens.

Zo kwam op 6 februari 1937 het vrachtschip “Warmond” voor de tweede keer aan in de haven van Alicante met uit Polen afkomstig oorlogsmaterieel bestemd voor het Spaanse Republikeinse Leger. De bulk van de lading bestond deze keer uit 56 stuks Skoda licht veldgeschut met kaliber 76,5 mm en 23.000 granaten. Dit was van oorsprong Oostenrijks-Hongaars veldgeschut (8cm FK - M05, M05/08, M17 en M18) dat door de Poolse regering na de Eerste Wereldoorlog was overgenomen. Een partij van 17.000 extra granaten voor deze kanonnen werd, naast een lading van 1271 maxim-mitrailleurs en de bijbehorende anderhalf miljoen patronen, vervoerd met een schip van dezelfde rederij als de “Warmond”, de “Rambon”. Dit schip werd echter op 25 februari tegengehouden door een nationalistische kanonneerboot en de lading werd door de rechtse rebellen van Franco ingepikt. 

Het streng-katholieke Polen met een door militairen geleide conservatieve regering voelde zich nauw verwant met de Spaanse conservatieve opstandelingen maar schroomde niet om goed geld te verdienen aan de nood van de Spaanse republiek. Tegen exorbitante bedragen kwamen de Poolse regering en haar corrupte ambtenaren van hun overtollige legerspullen af.

De slag om Teruel, december 1937 – februari 1938

De bezetting van het noorden bracht de nationalisten in een duidelijk betere positie dan de republikeinen. Beide kanten hadden nu ongeveer evenveel manschappen onder de wapenen (± 700.000 aan beide zijden) en de nationalisten hadden hierna troepen beschikbaar voor aanvallen vanaf andere linies. Daarnaast hadden ze ook de beschikking gekregen over de zware industrie en mijnbouwgebieden in het noorden. Franco wilde opnieuw een aanval op Madrid wagen. Spionnen achter de nationalistische linies ontdekten dat de aanval vooral gericht zou zijn op het Guadalajarafront. De republikeinen wilden deze aanval verstoren door een tegenaanval in te zetten bij Teruel.

Deze aanval werd half december ingezet onder zeer winterse omstandigheden. Omdat de nationalisten een aanval onder deze weersomstandigheden niet hadden verwacht werden zij volkomen verrast. Op 21 december werd Teruel bereikt. De stad moest straat voor straat en huis voor huis worden veroverd. De burgerbevolking had hieronder zwaar te lijden; huizen werden vernield en kapotgeschoten, er was nauwelijks voedsel en water was ook schaars omdat de waterleidingen bevroren waren bij 15˚ onder nul.

De nationalisten konden vanwege de slechte weersomstandigheden pas op 29 december de tegenaanval inzetten. Maar op 31 december waren er opnieuw sneeuwstormen die het zicht beperkten tot enkele meters. Het vroor ’s nachts meer dan 20 graden. Tanks en vrachtwagens konden niet meer rijden. Soldaten dronken sterke drank om warm te blijven, maar vielen in slaap en vroren dood. Op 7 januari 1938 gaven de nationalistische troepen in Teruel zich over en was de stad in republikeinse handen. 10 dagen later zetten de nationalisten een tegenaanval in die echter weinig effect had. Op 5 februari kwam een tweede tegenaanval die wel succesvol was. Op 19 februari waren de nationalisten zo ver opgerukt dat ze Teruel bijna hadden omsingeld, het duurde echter nog 4 weken voor de strijd definitief beëindigd werd.

De slag om Teruel was één van de meest vreselijke uit de burgeroorlog, met name vanwege de kou en de straatgevechten. Aan beide kanten werden zeer grote verliezen geleden, 40.000 aan de kant van de nationalisten en 60.000 aan de kant van de republiek. De aanval was een tragedie, die ook nog volkomen nutteloos was geweest. Maar die wel veel mensenlevens en materieel had gekost. Met als voornaamste motief aan de kant van de republiek: propaganda voor het communisme.

Het Aragonoffensief, maart – april 1938

Na Teruel ging de republikeinse generale staf er nog steeds vanuit dat Guadalajara het volgende doelwit van de nationalisten zou zijn. Daarnaast gingen ze ervan uit dat de nationalistische troepen net zo uitgeput waren van de slag om Teruel als de republikeinse. De nationalistische troepen hadden zich echter veel sneller gehergroepeerd. De republikeinse troepen werden overrompeld door de nationalistische aanval en werden overlopen. Het offensief begon op 9 maart, en op sommige plekken waren de nationalisten na 10 dagen al tot 100 kilometer opgerukt. Daarbij was de nationalistische luchtmacht, die voor het grootste deel uit het Duitse Condorlegioen bestond, superieur in de lucht. Ze hadden numeriek het overwicht en beschikten ook over de nieuwste Duitse gevechtsvliegtuigen. 

Een groot deel van het republikeinse leger aan het Aragonfront bestond uit rekruten zonder enige oorlogservaring en die ook maar zeer kort getraind waren. De tegenstand van de republikeinse troepen was op enkele plekken effectief, maar op veel plekken was de terugtocht chaotisch. De nationalistische opmars was niet te stuiten. Op 15 april stonden ze aan de Middellandse Zeekust en was er een corridor gevormd tussen Catalonië en de rest van het republikeinse Spanje. Het was het begin van het einde.

De verwachting was dat Franco opdracht zou geven door te stoten naar het noorden om Catalonië en Barcelona, op dat moment de hoofdstad van republikeins Spanje, te veroveren. Maar hij zag daarvan af, omdat hij ervan overtuigd was dat de Fransen geheime plannen hadden om Catalonië in te lijven, mogelijk om te voorkomen dat nationalistisch Spanje te sterk zou worden. Franco zette zijn troepen in om de corridor te verbreden richting het zuiden. Dit offensief verliep stroef omdat de republikeinse troepen de gelegenheid hadden gekregen zich te hergroeperen en zich in te graven. Daarnaast speelde ook het slechte weer de nationalistische troepen parten. 

De slag om de Ebro, juli – november 1938

De republikeinse troepen hadden intussen door het offensief van de nationalisten de kans gekregen zich te hergroeperen. Daarnaast waren er ook nieuwe lichtingen dienstplichtigen opgeroepen. De jongste waren 16 jaar oud en de oudste waren veelal vaders van middelbare leeftijd. Het plan was een offensief te openen op de nationalistische corridor en de twee republikeinse zones weer samen te voegen. Er werd een speciaal leger van de Ebro gevormd, waarin communistische commandanten de hoofdrol speelden. Ook werden alle Internationale Brigades ingezet en dus ook de Nederlandse compagnie de Zeven Provinciën onder commandant Piet Laros. Het leger was omvangrijk wat betreft manschappen, maar er waren relatief weinig tanks en pantservoertuigen, heel weinig kanonnen en de republikeinse luchtmacht was vaak niet opgewassen tegen de Junkers en Heinkels van het Condorlegioen.

De troepenconcentratie langs de oevers van de Ebro werd wel gesignaleerd door de nationalisten, maar de dreiging werd niet serieus genomen. Na de nederlaag in Aragon verwachtten ze niet dat de republikeinen tot een aanval in staat zouden zijn, een aanval waarbij ook nog een brede rivier zou moeten worden overgestoken. De oversteek over de Ebro was echter zeer goed voorbereid. Op 25 juli staken republikeinse commando’s de rivier over om de wachtposten uit te schakelen. Vervolgens staken troepen in bootjes de rivier over, 6 divisies in totaal. Intussen hadden genietroepen pontonbruggen gebouwd. Door het verrassingseffect slaagde de aanval in eerste instantie goed, al snel was er flinke terreinwinst geboekt.

Toen Franco van de aanval bij de Ebro hoorde, beval hij onmiddellijk alle andere aanvallen te staken en de troepen richting het Ebrofront te dirigeren. Tegelijk gaf hij ook opdracht stuwdammen in de Pyreneeën open te zetten zodat het peil van de Ebro in korte tijd 2 meter steeg waardoor de pontonbruggen werden weggespoeld. Na een kleine week was het effect van de verrassingsaanval verdwenen en werden de republikeinen in de verdediging gedrukt. Met de rivier in de rug moesten ze zich verdedigen in een rotsachtig gebied waar nauwelijks loopgraven te graven waren. Daarbij was het zeer heet, 37˚C in de schaduw en 57˚C in de zon. En er was gebrek aan drinkwater.

De republikeinse troepen hielden wanhopig stand, waar terugtrekking waarschijnlijk verstandiger was geweest en veel onnodig verlies van troepen had kunnen voorkomen. Op 16 november staken de laatste republikeinse soldaten over een ijzeren brug de Ebro over, die vervolgens werd opgeblazen. Door het hardnekkig verzet van de republikeinse troepen duurde de slag om de Ebro 113 dagen, die uiteindelijk alleen verlies van manschappen en materiaal had opgeleverd. Aan de republikeinse kant werden 75.000 slachtoffers geteld, waarvan 30.000 dodelijk. Ook heel veel wapens gingen verloren. De aanval was militair gezien een heel slecht plan geweest, waarbij propaganda een veel belangrijkere rol had gespeeld dan strategie.

Het einde van de Burgeroorlog en de Republiek, november 1938 – april 1939

Na het Ebro-offensief zag het er slecht uit voor de republiek. Het verlies aan wapens was enorm, maar een kwart van de soldaten kon beschikken over een geweer, er waren nog 40 tanks en 106 veldkanonnen over, en 106 vliegtuigen waarvan maar de helft wegens gebrek aan reserveonderdelen inzetbaar was. De Internationale Brigades waren eind november teruggetrokken en ontbonden.

De nationalisten trokken troepen samen aan de Rio Segre, grensrivier van Catalonië. De republiek koos er weer voor om afleidingsaanvallen uit te voeren, deze keer in het zuiden richting Sevilla en aan de noordkant van het front in Estremadura. De nationalistische aanval werd uiteindelijk uitgesteld tot 23 december omdat het weer tot die tijd te slecht was om de luchtmacht, die op dat moment veruit superieur was aan die van de republiek, effectief in te zetten. De aanval ging langzaam maar gestaag. Ondanks alles boden de republikeinse troepen effectieve tegenstand. Half januari viel Tarragona in nationalistische handen. Op 22 januari verliet de republikeinse regering Barcelona, en vestigde zich in Figueras en Gerona. Ook een groot deel van de bevolking sloeg op de vlucht. 26 januari trokken de nationalistische troepen de stad binnen. Zij kregen toestemming om enkele dagen te plunderen om “oorlogsbelasting” te innen. Ook werden zo’n 10.000 mensen vermoord in de eerste 5 dagen van de “bevrijding”.

Er kwam een grote stroom vluchtelingen op gang richting de Franse grens. Op 6 februari staken ook premier Negrin, president Azaña en een aantal andere leden van de regering de grens over. In eerste instantie werden leden van het republikeinse leger tegengehouden, maar dit standpunt werd onhoudbaar en ook zij werden toegelaten.

Na de val van Catalonië was alleen nog het stuk van Madrid tot aan de Middellandse-zeekust van Valencia tot Almeria in handen van de republiek. Er waren nog steeds mensen in het republikeinse kamp die meenden dat de oorlog gewonnen kon worden, maar de meerderheid besprak de mogelijkheid een overeenkomst met de nationalisten te sluiten. Op 28 februari trad president Azaña officieel af. In het machtsvacuüm dat ontstond werden zowel pogingen gedaan een nieuwe regering te vormen als een poging een coup te plegen om een gunstige vrede te sluiten met Franco. Er werden onderlinge meningsverschillen uitgevochten, waarbij republikeinse troepen zelfs met elkaar slaags raakten. Premier Negrin had half maart met een belangrijk deel van de regering het land verlaten. Er werd onderhandeld met Franco maar die wilde alleen een onvoorwaardelijke overgave accepteren. Het een na het andere front stortte in, soldaten gaven zich over aan nationalistische troepen of vertrokken gewoon naar huis. In de havens ontstond een stormloop op de aanwezige schepen van mensen die wilden vluchten. Op 31 maart 1939 bereikten de nationalistische troepen hun laatste doelwitten en was de overwinning compleet. De burgeroorlog was afgelopen, Franco was aan de macht.

Geraadpleegde Literatuur:

  • Andreu Castells, Las Brigades Internacionales de la guerra de España, Bercelona 1974
  • Antony Beevor, De strijd om Spanje, De Spaanse Burgeroorlog 1936 – 1939, Amsterdam 2006
  • Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog 1936 – 1939,Amsterdam 1986·       
  • Gerald Howson,  Arms for Spain – The untold Story of the Spanish Civil War – 1998  pp. 112-113 174-175 223-224 265-275
  • Herman Langeveld en Bram Bouwens, Whisky, Wapens en Weelde – Daniël Wolf, ondernemer in crisis- en oorlogstijd – pp. 61-101

Rik Vuurmans