Nederlanders

Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog.

Er zijn zo’n 650 Nederlanders betrokken geweest bij de republikeinse zijde van de Spaanse Burgeroorlog. ± 600 van hen hebben meegevochten in de Internationale Brigades, een enkeling bij een ander onderdeel van de republikeinse troepen. 27 Nederlanders zijn als medisch personeel naar Spanje gegaan en de rest was journalist, fotograaf, filmer of schrijver.

Nederlanders in de Internationale Brigades

De Komintern, de overkoepelende organisatie van de nationale communistische partijen nam in september 1936 het besluit de werving van vrijwilligers voor het Spaanse front actief te ondersteunen. De werving wordt aan de nationale communistische partijen overgelaten en dat betekende dat de werving voor de Internationale Brigades in Nederland in handen was van de CPN. Deze werving kwam begin november 1936 van de grond. In de tussentijd waren al enkele Nederlanders op eigen houtje naar Spanje vertrokken. Begin december vertrokken de eerste vrijwilligers in georganiseerd verband naar Spanje.

De Nederlandse regering was niet erg gediend van deze activiteiten en hield ze scherp in de gaten. Er ging begin 1937 een persbericht uit waarin werd gewaarschuwd dat het treden in vreemde krijgsdienst het verlies van het Nederlanderschap tot gevolg zou hebben. Dit had geen effect want kort daarna kwam de stroom vrijwilligers pas goed op gang. De Tweede Kamer nam in maart 1937 de wet “Voorbehoud tot het nemen van maatregelen met het oog op de vijandelijkheden in Spanje” aan, die de regering de ruimte gaf om alle maatregelen te nemen die ze noodzakelijk achtte, gezien de Nederlandse deelname aan de non-interventie-overeenkomst. In juni 1937 werd een koninklijk besluit uitgevaardigd “strekkende om het dienstnemen bij één der strijdende partijen in Spanje te beletten”. Dit maakte het de autoriteiten makkelijker om wervingsactiviteiten actief te bestrijden. Het betekende ook dat CPN-ers die zich bezighielden met de werving extra voorzichtig moesten zijn. De politie hield hen scherp in de gaten en enkele werden ook gearresteerd en veroordeeld.

Ook in de pers was er aandacht voor vrijwilligers die naar Spanje vertrokken, zeker toen er in de zomer van 1937 vrijwilligers terugkeerden uit Spanje. Een aantal van hen had niet zulke positieve verhalen en vertelden dat men hen werk in Spanje had voorgespiegeld, maar dat ze na aankomst tot dienstneming in het leger gedwongen waren. Dit leidde met name in de Telegraaf tot verhalen dat er geronseld werd voor Spanje. Dit was weer aanleiding tot pittige reacties in het Volksdagblad, de aan de CPN gelieerde krant.

Was men eenmaal geworven, dan was de volgende stap de reis naar Spanje. De reis door België en Frankrijk betekende dat men over een paspoort moest beschikken, wat in die tijd voor lang niet iedereen gewoon was. En als je een paspoort aanvroeg, werd deze, zeker na april 1937, ongeldig gemaakt voor het reizen naar Spanje. Vrijwilligers zonder paspoort werden vaak via oude smokkelroutes de Nederlands-Belgische en Belgisch-Franse grens overgebracht.

In Frankrijk werd er verzameld In Parijs. Meestal verbleef men er enkele dagen tot er genoeg vrijwilligers waren om verder te reizen. In eerste instantie werd regelmatig de route gebruikt naar Marseille en vandaar per schip naar Spanje. Maar na het torpederen van de ms ‘Ciudad de Barcelona’ met zo’n 240 vrijwilligers aan boord, waarvan ±  een kwart omkwam, is deze route niet meer gebruikt, en ging de reis per trein, tot aan de Spaanse grens. Deze moest te voet gepasseerd worden via geitenpadjes dwars door de Pyreneeën. Voor veel Hollandse jongens de eerste kennismaking met het fenomeen bergen. Een kennismaking die niet voor iedereen even fortuinlijk verliep. Verschillende vrijwilligers zijn bij deze tocht over smalle bergpadjes, soms ook in het nachtelijk duister, omgekomen. Sommige omdat ze het contact met de groep verloren, sommige omdat ze in een ravijn stortte. Of dit Nederlaners ook is overkomen is niet bekend.

Daarna ging de tocht verder naar Albacete waar men een korte militaire training kreeg en werd ingedeeld bij een bepaald legeronderdeel. De meeste Nederlanders kwamen bij de Duitstalige 11de Brigade terecht. In augustus 1937 waren er genoeg Nederlanders in de Internationale Brigade om een eigen, Nederlandstalige compagnie te vormen. Deze stond onder leiding van “Hollander Piet” Laros. In februari 1938 kreeg deze de naam compagnie De Zeven Provinciën. De Amsterdamse taxi-chauffeur Theo Groenink dichtte een compagnieslied. Klik hier voor de tekst.

In het najaar van 1938 viel het doek voor de Internationale Brigades. De Compagnie De Zeven Provinciën was bij het afscheid in Barcelona. Ongeveer een maand later vertrok het merendeel van de nog in Spanje aanwezige Nederlanders, een groep van 105 personen, met de trein richting het vaderland. Aan de grens bij Roosendaal kregen ze een maaltijd (op rijkskosten!) en de instructie dat alle politiek getinte uitingen taboe waren. De Internationale mocht men niet zingen, daarom zong men maar “Zie ginds komt de stoomboot…”. Het was per slot van rekening bijna 5 december.

Verlies Nederlanderschap

Artikel 7 sub 4 van de wet op het Nederlanderschap, het verlies van het Nederlanderschap bij het treden in vreemde krijgsdienst, werd zeer strikt toegepast. Vrijwel alle Spanjestrijders zijn hun Nederlanderschap verloren en werden daarmee stateloos. En als een Spanjestrijder gehuwd was verloor zijn echtgenote ook haar nationaliteit. Het afnemen van de nationaliteit zullen velen als een straf hebben ervaren. Daarnaast bracht het veel ongemak met zich; een werkgever moest een werkvergunning aanvragen om een stateloze in dienst te nemen, en daar waren kosten aan verbonden. Het was lastig om naar het buitenland te reizen want je had geen paspoort. En tijdens de bezetting was je voor de Duitsers makkelijk te identificeren als iemand met een linkse overtuiging en daarmee een gevaarlijk element.

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kan de renaturalisatie van de Spanjestrijders opgepakt worden. Aanvankelijk ging dat goed; er werden tussen 1946 en 1949 5 renaturalisatiewetten ingediend waarmee 94 Spanjestrijders hun Nederlanderschap terugkrijgen. Maar intussen had de Koude Oorlog zijn intrede gedaan, waarbij iedereen aan de linkerkant van het politieke spectrum met argusogen werd bekeken. Dit werd nog versterkt door uitspraken van communistische partijleiders in West-Europa dat bij een oorlog met de Sovjet-Unie zij de kant van de Sovjet-Unie zouden kiezen. De politieke gezindte van een Spanjestrijder werd vanaf dat moment nadrukkelijk meegewogen bij een aanvraag tot renaturalisatie. Het simpele feit dat iemand het communistische dagblad De Waarheid las of een verkiezingsaffiche van de CPN voor het raam had hangen, kon voldoende reden zijn een renaturalisatieverzoek af te wijzen. 

Het duurde tot begin jaren ’60 voor hier verandering in kwam. Aanleiding was een financiële vergoeding die de Duitse regering bood voor tijd die tijdens de Tweede Wereldoorlog was doorgebracht in een Duits concentratiekamp. Enkele Spanjestrijders zouden in aanmerking komen voor deze vergoeding, maar konden deze niet aanvragen omdat ze stateloos waren (zie de biografie van Siep Adema voor nadere uitleg). De Tweede Kamer kaartte deze kwestie aan bij de minister van Justitie die uiteindelijk besloot het criterium van de politieke gezindte bij aanvraag tot renaturalisatie te schrappen. Dat betekende dat alle Spanjestrijders die nog stateloos waren een verzoek tot naturalisatie konden indienen. Hoeveel betrokkenen daarvan gebruik hebben gemaakt is niet bekend.

Medisch personeel,

In augustus 1936 werd de commissie “Hulp aan Spanje” opgericht met in eerste instantie het doel geld en goederen in te zamelen ter ondersteuning van de Spaanse republiek. Hoewel communisten een belangrijke rol speelden in het praktische werk, was het een breed opgezette commissie met vertegenwoordigers van diverse politieke stromingen zoals sociaaldemocraten, christenen, vrijzinnig-democraten en liberalen. 

Er waren al op diverse plekken in Spanje Nederlandse vrijwilligers aan het werk, toen in April 1937 zes verpleegsters en een verpleger werden uitgezonden door de commissie “Hulp aan Spanje”. Ze kwamen in eerste instantie terecht in een hospitaal in Onteniente, een plaatsje ± 80 kilometer ten zuiden van Valencia. De sfeer beviel hun echter niet, en één voor één vertrokken ze. Uiteindelijk kwamen de meeste Nederlandse medische vrijwilligers terecht bij de Servicio Sanitario Internacional, de medische dienst van de Internationale Brigades. Het betekende dat er gewerkt werd in veldhospitalen. Dat waren mobiele hospitalen die meereisden met het legeronderdeel. In het algemeen waren dat geïmproviseerde ziekenhuisjes in een leegstaand gebouw of in tenten, vlak achter de linies. Men deed vooral de triage, het stellen van een eerste diagnose, het geven van eerste hulp en het toedienen van morfine aan de gewonden die doorgestuurd werden naar het achterland. Alleen de heel acute gevallen werden ter plekke behandeld en geopereerd. Naast de verpleegkundigen hebben er ook drie Nederlandse artsen in Spanje gewerkt. De omstandigheden waaronder ze moesten werken waren vaak zwaar en moeilijk en er moest regelmatig geïmproviseerd worden. Ook was er nogal eens gebrek aan verbandmiddelen, medicijnen en voedsel.

In oktober 1937 werd het grote hospitaal in Villanueva de la Jara, een dorp 50 kilometer ten noorden van Albacete, omgedoopt tot het Hollands Hospitaal. Het hospitaal had ± 200 bedden. Er werkte een groepje Nederlandse verpleegsters en de geneesheer-directeur was ook een Nederlander. Het was de enige medische voorziening in het dorp omdat de plaatselijke arts na de opstand was verdwenen. Dus de medische zorg voor de dorpsbewoners werd ook opgepakt. Aangezien er een groot gebrek was aan gediplomeerde verpleegkundigen in Spanje, namen de Nederlanders ook de opleiding voor verpleeghulpen op zich.  

Toen de Internationale Brigades ontbonden werden viel het doek voor het Nederlandse medische personeel. Ook zij verlieten Spanje.

Rik Vuurmans