Korte voorgeschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog
Op 18 juli 1936 werd in Spanje een poging gedaan de zittende, democratisch gekozen regering af te zetten en de macht over te nemen. De coupplegers, een bont gezelschap van rechtse generaals, monarchisten, falangisten en conservatieve katholieken, had zich vreselijk verkeken op de weerstand die deze couppoging opriep en die uitmondde in een bijna 3 jaar durende burgeroorlog.
Hoe kon het zo ver komen? Binnen Spanje bestonden grote tegenstellingen; het noorden was verder ontwikkeld en welvarender, dan het arme, voornamelijk agrarische zuiden. Hier was grootgrondbezit dominant. Het grootste deel van de grond was in bezit van enkele rijke, adellijke families, die het land lieten bewerken door seizoensarbeiders. Deze waren sterk afhankelijk van de grootgrondbezitters omdat zij meestal de enige werkgever waren in het hele gebied, en een mogelijkheid om eigen land te verwerven was er niet. Het anarchisme vond onder deze landarbeiders een vruchtbare voedingsbodem. De grootgrondbezitters hadden niet alleen een grote machtspositie als werkgevers, maar oefenden ook politieke invloed uit via het “caciquismo”, het netwerk van politieke zetbazen.
De industrialisatie in Spanje kwam pas laat op gang en dan voornamelijk in de noordelijke regio’s Catalonië en Baskenland. In Asturië was ook mijnbouw. In deze streken ontstond een industrieel proletariaat dat zich verbond met vooral de socialistische partij. De communistische partij was betrekkelijk klein. Aan het eind van de 19de eeuw trokken veel Andalusische landarbeiders naar het Noorden, met name naar Barcelona in de hoop daar werk te vinden. Hierdoor verspreidde het anarchisme zich ook naar Catalonië.
Aan de andere kant van het politieke spectrum bevonden zich, naast de al genoemde grootgrondbezitters, de kerk en het leger. De katholieke kerk was een machtsfactor van betekenis in Spanje. Zij had welhaast een monopolie op het onderwijs en bezat ook veel land. Hun invloed was heel groot.
De invloed van het leger
De invloed van het leger nam in de tweede helft van de 19de eeuw geleidelijk toe. Dat had vooral te maken met conflicten rondom de restanten van het Spaanse koloniale rijk, zoals de Filippijnen en Cuba. Daarnaast speelden er opvolgingsproblemen binnen de monarchie. Dit liep uit op een militaire staatsgreep in 1874 waarbij het Huis van Bourbon aan de macht werd gebracht. Koning Alfonso XII werd koning. Er ontstond een constitutionele regeringsvorm met een parlementaire democratie en de koning als staatshoofd. Dit bracht een periode van rust en stabiliteit, en daarmee ook economische groei.
Alfonso XII werd opgevolgd door zijn zoon Alfonso XIII. Hij werd geboren 6 maanden na de plotselinge dood van zijn vader. Zijn moeder trad op als regentes tot hij op zijn 16deofficieel werd ingehuldigd. Hij bemoeide zich meer met de regering dan hij als staatshoofd zou horen te doen. Daarnaast gedroeg hij zich als playboy. Dit maakte hem impopulair bij grote delen van de bevolking.
Het leger bleef op de achtergrond actief en dankzij een staat van beleg die continu van kracht bleef, kon het veel invloed uitoefenen. Kabinetten die niet naar de wens van het leger opereerden werden gemakkelijk vervangen door een nieuw kabinet. In 1923 was voor generaal Miguel Primo de Rivera de maat vol en hij greep de macht. Deze coup werd gesteund door de conservatieven die zich zorgen maakten over de sociale onrust in het land en die in hem een garantie tegen de revolutie zagen. De regering van Primo profiteerde van de opleving van de economie in de jaren ’20 die voor welvaartsstijging zorgde. Maar er was ook weerstand tegen de dictatuur van Primo de Rivera. Vooral uit de hoek van links, democratische partijen en van intellectuelen. Maar ook binnen het leger was weerstand, met name vanwege het inperken van voorrechten voor officieren. En er was ook groeiende weerstand tegen het gedrag van de koning, zowel politiek als privé. De roep om een republiek werd steeds sterker.
De republiek
1931 ontsloeg Alfonso Primo en trad zelf af, er vanuit gaande dat de meerderheid van de bevolking zich bij de komende verkiezingen zou uitspreken voor de republiek. Dat was inderdaad zo en er werd een regering gevormd met een coalitie van socialistische en republikeinse partijen onder leiding van Manuel Azaña.
De republiek had economisch gezien de wind tegen; dalende prijzen voor landbouwproducten, oplopende werkeloosheid. Vanwege de lage prijzen voor landbouwproducten lieten veel grootgrondbezitters de grond braak liggen. Landhervormingen die deze problemen hadden kunnen oplossen, werden tegengehouden door de grootgrondbezitters, maar hadden ook bij republikeinse partijen geen prioriteit. Daarnaast waren er nog andere oorzaken voor een groeiende weerstand tegen de republikeinse partijen. Zo viel het antiklerikalisme van de republikeinen slecht bij conservatieve katholieken en de maatregelen om de macht van het leger in te perken vielen slecht bij veel militairen. In 1932 deed deze groep een couppoging onder leiding van generaal Sanjurjo. De poging mislukte, maar de machtsverhoudingen veranderden er wel door. Daarnaast was er de Casas Viejas-affaire; in januari 1933 werden in het dorpje Casas Viejas in Zuid-Spanje tijdens een demonstratie 21 anarchisten op bloedige wijze door leden van de Guardia Civil om het leven gebracht. De wreedheid van de gebeurtenissen bracht een schok teweeg in heel Spanje. Het was de aanleiding voor de scheuring tussen de socialisten en de republikeinen. Hierdoor werden verkiezingen noodzakelijk. Kort hiervoor was in Spanje het vrouwenkiesrecht ingevoerd, en mede als gevolg hiervan vond een verschuiving naar rechts plaats.
Er werd een kabinet gevormd onder Lerroux, die van de republikeinen was overgestapt naar de conservatieven. Dit kabinet spande zich in om door het vorige kabinet in gang gezette hervormingen terug te draaien of te vertragen. Ook kregen officieren die aan de coup hadden meegedaan amnestie. Dit riep weer verzet op ter linker zijde, met name van de anarchisten. In 1934 organiseerden zij een grote staking o.a. onder mijnwerkers in Asturië. De staking liep uit op een opstand die door het leger onder leiding van generaal Francisco Franco bloedig werd onderdrukt.
Het volksfront
De tegenstellingen verscherpten zich en de verhoudingen tussen de verschillende politieke stromingen verhardden. De regering Lerroux, die al niet stevig in het zadel zat, was intussen gevallen over financiële schandalen. Het parlement, de Cortes, werd ontbonden en in februari 1936 werden verkiezingen gehouden. De linkse partijen hadden zich verenigd in het Volksfront en wonnen, zij het met een gering verschil, de verkiezingen. De sociale onrust nam toe omdat linkse groepen in de Volksfrontregering een mogelijkheid zagen sociale verbeteringen en vernieuwingen af te dwingen. Ter rechterzijde riep dit veel weerstand op. Men begon zich te bezinnen op een staatsgreep. Dit complot werd gesmeed door vertegenwoordigers van de conservatieven, de monarchisten, klerikalen en de Falange, de Spaanse variant van het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaalsocialisme. Omdat het leger bij het plegen van de coup de hoofdrol zou hebben, waren militairen sterk vertegenwoordigd in het complot, Franco was één van hen. Hij was weggepromoveerd naar de Canarische eilanden. Op 17 juli 1936 werd hij vandaar overgevlogen naar Marokko om van daaruit zijn bijdrage aan de coup te leveren.
Rik Vuurmans