WINTER, Pieter Pleun de

Pieter Pleun
de
Winter
Geboren:
Rotterdam
27 februari 1916
Overleden:
Gandesa (Spanje)
28 juli 1938
Levensbeschrijving: 

Piet de Winter heeft zijn plannen om naar Spanje te gaan zorgvuldig verborgen gehouden voor zijn familie. Zelfs zijn verloofde Sjaan weet nog van niets als hij in maart 1938 zijn kosthuis in Rotterdam-Charlois verlaat, met achterlating van bijna al zijn spullen. Nog niet eens in Antwerpen aangekomen, begint Piet al trouwhartige brieven aan zijn ouders en broer Frans te schrijven. Kopieën daarvan liggen op het IISG.

Piet laat zich in zijn brieven kennen als een zorgzame zoon die zich schuldig voelt over zijn stille vertrek en die van verre zijn moeder met gezondheidsadviezen op de been probeert te houden. Om zijn ouders niet ongerust te maken, bagatelliseert hij de ontberingen en ongemakken in Spanje. Hij schrijft op wat hij denkt dat het thuisfront lezen wil.  

Dat geldt zeker voor zijn eerste brieven uit Antwerpen en Parijs, als hij uit angst voor de lange arm van de politie een leugen opdist over het doel van zijn reis. Erg consequent is Piet in zijn boodschap overigens niet. Zo  schrijft hij op 21 maart aan zijn broer Frans: 

“Parijs 21 maart 1938….(deze brief mocht ik in Antwerpen niet posten wegens het gevaar van openmaken)…... Ik ben op weg naar Spanje waar ik werk hoop te krijgen… laat Moe deze brief ook lezen!...maak haar vooral duidelijk dat ik er werk zal krijgen, zodat ze zich niet ongerust behoeft of zelfs mag maken!’’ Hij kondigt aan zich “voorgoed in Spanje te vestigen waar de sinaasappels me best zullen bevallen.”

Op precies dezelfde dag schrijft hij aan zijn moeder “….Ik ben beslist van plan om terug te komen…Haal vooral niet de politie er bij! Zij zullen beweren als zij horen dat ik op weg ben naar Spanje, dat ik in vreemde krijgsdienst ga, ook al is het niet zo want ik krijg daar ander werk, en dan zullen zij mij mijn Nederlanderschap afnemen.”

Piet de Winter blijkt dus uitstekend op de hoogte van de politieke hoed en rand in zijn tijd. Het lijkt erop dat hij al vanaf Antwerpen begeleid wordt door mensen met Spanje-ervaring die hem influisteren wat hij moet doen en laten. Maar zelf is hij ook beslist al streetwise aan de reis begonnen, als actief lid van de CPN en voorzitter van de afdeling Rotterdam van de Vereeniging voor Cultuur, Ontwikkeling en Ontspanning (VCOO). De Winter steekt veel tijd in partij en vereniging, want werk heeft hij in Rotterdam niet – als tenminste de uitlatingen in zijn eerste brieven kloppen dat hij “het leegloper zijn zat is”. Zowel de Centrale Inlichtingendienst in Nederland als de Kominternfunctionaris Gustav in Spanje kwalificeren hem als een vooraanstaand communist, c.q. doorgewinterd partijkader.

De VCOO was in het interbellum een jongerenorganisatie van de CPN, al werd dat laatste er nooit bij gezegd. De communistische variant van de AJC, met als lijfblad Wij Willen, telde indertijd zo’n duizend leden en leek in veel opzichten op haar veel grotere sociaaldemocratische zus. De jongeren konden er in clubverband volksdansen, pingpongen of uitstapjes maken. Andere activiteiten hadden wel een politiek tintje, bijvoorbeeld een Russische ochtend met een film, of een hulpactie voor de ‘jeugd van Madrid’. ‘Gezonde sportontwikkeling en ontspanning is ons doel. In vrede en vriendschap werken wij aan een gelukkig en vrij leven der gehele jeugd.’

Eenmaal in Spanje, waar hij na een voettocht over de Pyreneeën op 25 maart aankomt in Massanet, doet De Winter niet langer geheimzinnig over het doel van zijn reis. Het is de oorlog die hem hier gebracht heeft. Samen met zijn vriend Teun Blok is hij in een kazerne aangeland. ”Wij worden met een militaire auto getransporteerd naar een opleidingskamp, dat is nog wel 700 km verder in Spanje.” Bedoeld is Albacete, het hoofdkwartier van de Internationale Brigaden, waar de mannen een korte militaire opleiding krijgen. Vandaar schrijft hij (op 4 april):

“Van de oorlog merk je hier niet veel, behalve dat er een garnizoen ligt. Vliegtuigen komen hier niet en eten is er volop.” De soldij bedraagt driehonderd pesetas per maand. Piet blijft maar bezig met de rechtvaardiging van zijn plotselinge vertrek. Hij schrijft uitvoerig aan zijn ouders over de noodzaak van de antifascistische strijd: “Ik schrijf deze brief met zoveel politiek erin, omdat het nodig is dat U begrijpt, waarom ik ben weggegaan…”.

Een paar weken later zit De Winter, die ingedeeld is bij Piet Laros’ bataljon De Zeven Provinciën,  alweer in “ …Noord-Spanje. ..wij liggen achter het front in het veld. Kamperen in een dal tussen twee hoge bergen…Het bevalt mij hier uitstekend, ondanks dat er tal van dingen zijn die ik me geheel anders had voorgesteld. Vooral de omgang met de officieren is prettig door de grote kameraadschap, die soms komisch aandoet als je in Hollandse dienst bent geweest. ..Zou U aan Sjaan op der verjaardag, op 1 mei, een bosje rode tulpen willen geven…” (brief van 19 april)

Op 29 april meldt hij een paar dagen ziek te zijn geweest. Op 9 mei klaagt hij op zijn Rotterdams over de onhygiënische omstandigheden: “Nu ben ik te vies om beet te pakken (hoewel ik er met de meesten vergeleken schoon uitziet….)”. Het is de enige klacht die al die tijd uit zijn pen vloeit. Door “diarrhee en koorts” belandt hij eind juni tien dagen in het hospitaal, maar “maakt U zich vooral geen zorgen.” “Ik ben toch niet door de ellende of zoiets gedreven naar Spanje. Het was toch mijn eigen vrije wil….om het Spaanse volk te helpen….”(7 juli 1938)

Op 15 juli is Piet helemaal lyrisch over het pakket met levensmiddelen dat hij van thuis heeft ontvangen. De hele brief schrijft hij er over vol, want verder “is er niet veel nieuws”. Het doet hem denken aan “een samenvoeging van chocolaterie met een kruidenierswinkel….er is koffie, thee, worst, kaas, ja, suiker, maggi, pepermunt en chocolade….Bij het opschrijven zit ik te kwijlen van genot!

Het zou zijn laatste brief, zijn galgenmaal worden. Tijdens het beleg van Gandesa raakt Piet de Winter op 28 juli zwaar gewond door een buikschot. Terugkerende kameraden vertellen zijn ouders  dat hij met een vrachtauto vanuit Gandesa vervoerd is naar Ascó en daar, nog levend,  overgedragen is aan het Spaanse Republikeinse leger. “Dit is het laatste dat wij weten” schrijft zijn vader kort na de oorlog. En dat geldt tot op de dag van vandaag. 

Bronnen: 
  • Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades, IISG, inventarisnummer 50
  • Rapporten Centrale Inlichtingendienst http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou,  RGASPI F.545-Op.6-D.86 en D.408
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.36-L.117
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.92
Auteur: 
Margreet Schrevel
Laatst gewijzigd: 
29-11-2017
Overige gegevens
Sekse: 
man
Datum vertrek Nederland/aankomst Spanje: 
25-03-1938
Gesneuveld: 
ja
Vader: 
Dirk de Winter
Beroep vader: 
vuurstoker, fabrieksarbeider
Moeder: 
Dina Henderina Fris