Klaas Plantinga was een jongen van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Op de leeftijd van veertien jaar werd de in Sneek geboren Klaas in een Gronings tuchthuis geplaatst omdat hij het niet vinden kon met zijn vader. Niet veel later keerde hij het ouderlijk huis voorgoed de rug toe en begon een bestaan op de wilde vaart, zwervend door de wereld. Zijn ongebruikelijke levensloop trok al vroeg de aandacht van de media. En die zocht hij ook graag op. Het Nieuwsblad van Friesland vond de Sneker avonturier belangrijk genoeg om uitgebreid te interviewen nadat hij eind 1937 ‘als verstekeling’ aan boord van een vrachtschip van de KNSM uit Tunis in Amsterdam was aangekomen. Of het allemaal klopt wat Plantinga in dit artikel te vertellen heeft, c.q. wat in de hier volgende alinea staat, is zeer de vraag.
Als zestienjarige nam Plantinga kortstondig dienst bij het Franse Vreemdelingenlegioen, waar nooit iemands doopceel werd gelicht of naar een bewijs van goed gedrag werd gevraagd. Hij gebruikte een valse naam en had ook zijn leeftijd opgeschroefd tot 18, een voorwaarde om in dienst te treden. Na Pinksteren 1937 vertrok hij, blijkbaar weer vanuit Nederland en werkloos, op de fiets naar België om werk te zoeken. Omdat dat niet lukte, ging het voort naar Parijs, waar hij ‘werd aangeworven om in een Spaanse munitiefabriek’ te gaan werken. In Spanje aangekomen bleek de fabriek niet meer in functie te zijn. Dan maar soldaat bij ‘het Republikeinse leger’, eerst aan het front en daarna drie weken Madrid. In de hoofdstad vond hij de toestand ‘volkomen normaal’ - iets wat de Madrilenen en daar verblijvende buitenlandse journalisten beslist anders inschatten. Daarna ging naar het Noordelijk front, waar Franco aan de winnende hand was. Al terugtrekkend werden Plantinga en zijn maten de grens met Frankrijk overgedreven. Opnieuw meldde hij zich bij het Vreemdelingenlegioen en diende vijf maanden in Tunesië. Hard werken in de tropische hitte, dat beviel hem niet. Op 22 oktober 1937 – een merkwaardig precies gegeven in zijn verder moeilijk in kaart te brengen levensloop – deserteerde Plantinga. In Tunis sloop hij een Nederlands koopvaardijschip binnen en halverwege de vaart meldde de verstekeling zich bij de stuurman.
In Nederland zat hij eerst nog een paar dagen gevangenisstraf uit wegens eerdere vergrijpen. Gevraagd naar zijn toekomstplannen door de redacteur van het Dagblad van Friesland, was het antwoord ‘misschien wel naar China’. Dat plan moet hij hebben laten varen, want zeker is dat Plantinga in februari 1938 als sergeant toetrad tot het bataljon De Zeven Provinciën van de Internationale Brigades in Spanje. Kominternfunctionaris Gustav beoordeelde hem als moedig en dapper, maar politiek totaal niet onderlegd. Zijn kameraad Henk Bouwman vond hem een held. Hij schreef (vermoedelijk eind 1938) dat Plantinga als hoofd van de taskforce lichte machinegeweren, ‘doortastend en concreet’ optrad. Als er geen leidinggevende aanwezig was, wierp Plantinga zich op als aanvoerder. ‘Met zijn machinegeweer ging hij al schietend voor de anderen uit.’ Plantinga zou aan de Ebro gewond zijn geraakt. Hij raakte zijn Nederlanderschap kwijt, of misschien was hij dat al eerder verloren, toen hij dienst nam bij de Fransen.
Zijn politieke scholing was in de Brigades zodanig opgeschroefd, dat hij als communist naar Nederland terugkeerde. Mede daarom werd hij tot ver na de oorlog gemonitord door de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Aan de rapportage van de BVD ontlenen we de volgende gegevens. Wat Plantinga tijdens de bezetting precies deed, is niet bekend. Na 1945 werkte hij enkele maanden bij De Waarheid, waar hij zich uitgaf voor ‘expeditiechef’. Kwade tongen beweerden echter dat hij niet meer deed dan banden verwisselen in de garage en dat hij af en toe iets achterover drukte. In ieder geval werd hij in februari aan de Belgische grens 1948 gearresteerd wegens diefstal van een auto. Hij was zo onfortuinlijk er een sloot mee in te rijden en dat wekte argwaan. Hij zat vier maanden in de cel. In 1951 ging hij, volgens de BVD op eigen gelegenheid en volgens heemzelf als officiële afgevaardigde van de CPN, naar de Weltfestspiele der Jugend in Leipzig. Daarna zou hij enige tijd in Berlijn hebben gewoond. En daar zou hij van zijn communistische geloof gevallen zijn.
Onduidelijk is waarom Plantinga zichzelf ook wel “Frits Osinga” noemde. Hij verzon daar ook nog een geboortedatum bij: 8 maart 1912 in Amsterdam. In 1952 ging Plantinga, als de gelegenheid zich voordeed, onder een ander pseudoniem door het leven: “Klaas Gulle”. De afvallige communist Plantinga was de speelbal van de fervent anticommunistische PvdA-man Frans Goedhart geworden. Die liet geen kans onbenut om vriend Gulle te laten getuigen van de vreselijkheden in de Sovjet-Unie. Niet dat Plantinga, Gulle of Osinga daar ooit geweest was. Op talloze vergaderingen van PvdA-afdelingen deed “Gulle” het woord totdat hij werd ‘ontmaskerd’ door een vroegere kameraad. Dit luidde een korte periode van vuilspuiterij in De Waarheid (maart 1952) in.
Opnieuw duikt de naam Klaas Plantinga op in de Nederlandse pers van juni 1966. Hij was met zijn 22 jaar jongere tweede vrouw naar Zuid-Frankrijk verhuisd om daar een bestaan op te bouwen als monteur bij een Nederlands bedrijf. Kort na het aanvragen van een verblijfsvergunning werd hij op een camping in Cagnes-sur-Mer opgepakt wegens desertie uit het Vreemdelingenlegioen, bijna dertig jaar eerder. De detentie duurde maar enkele dagen, maar haalde alle Nederlandse kranten. Journalisten verdrongen zich in Sneek voor zijn voormalige ouderlijk huis. Zijn vader was overleden – Klaas was niet op de begrafenis geweest – en de rest van de familie had hem in dertig jaar niet gezien, maar had desalniettemin van alles over zijn leven te vertellen. Hij zou ‘aapjeskoetsier’ in Amsterdam zijn geweest, ceremoniemeester bij bruiloften en partijen, een eigen bedrijf hebben gehad aan de Ceintuurbaan, enzovoort enzovoort.
Het BVD-dossier meldt nog dat Plantinga in 1969 zijn memoires te koop aanbood, maar niet aan welke uitgeverij of krant. Wel verscheen in De Telegraaf op 8 november 1969 een curieus verhaal waarin Plantinga beweerde dat hij in 1933 bij Rinus van der Lubbe was toen die de Rijksdag in brand stak. Hij had nog iets als “Kijk uit joh!” geroepen. Lou de Jong deed het af als onzin. Zeker is, dat het Plantinga niet ontbrak aan fantasie.
- http://goosen.nu/getperson.php?personID=I263&tree=tree1
- Leids Dagblad, 22 juni 1966
- Nieuwsblad van het Noorden, 22 juni 1966
- Het Parool, 31 maart 1952
- De Waarheid, maart 1952 passim
- Madelon de Keizer, Frans Goedhart, politicus en journalist (1904-1990) (Amsterdam 2012) passim
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F. 545 – Op 3 – D. 86-Ll.95-96
- Gerard Vanter ( pseudoniem Gerard van het Reve sr.): Nederlanders onder commando van Hollander Piet, uitgave Pegasus, Amsterdam 1939, p. 25
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.36-L.94
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.64
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.25-L.69
- Nationaal Archief 2.09.45, Den Haag, Ministerie van Justitie: Rijksvreemdelingendienst (RVD) en Taakvoorgangers, nummer toegang 2.09.45, inventarisnummer 1569
- Nationaal Archief 2.04.125, Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en voorgangers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Persoonsdossiers, inventarisnummer 8142