Antonia Wilhelmina Kraaij (Kraay), roepnaam To, Tonia of Tony, verzetsnaam Tonny.
N.B. De familie staat als Kraai in de gemeenteadministratie vanwege een schrijffout van de dienstdoende ambtenaar.
Antonia werd op 10 maart 1906 geboren in Tiel in het socialistische gezin van Herminus Everhardus Kraaij en Antonia Wilhelmina Remmerde. Het gezin telde vier jongens, Hendrik, Herman, Pieter en Frits en twee meisjes, Antonia en Johanna. Herminus was lid van de SDAP, de kinderen gingen naar de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC).
To wilde als kind graag verpleegster worden. Haar vader had echter liever dat zij het onderwijs in ging. Uiteindelijk werd besloten dat To de opleiding tot apothekersassistente ging volgen in Werkendam. Na het behalen van haar diploma spaarde To tot ze genoeg had om alsnog haar verpleegstersdiploma te halen bij het Binnengasthuis in Amsterdam. Tijdens deze opleiding zaten de aankomende verpleegsters intern. Het was zwaar werk en de dagen waren lang, maar in 1925 behaalde ze haar diploma. Hiermee behoorde To tot de in die tijd kleine groep opgeleide vrouwen met een eigen inkomen. Ze genoot van haar zelf verworven zelfstandigheid en maakte met haar collega’s, in de weinige vrije dagen die ze hadden, graag uitstapjes en reisjes naar het buitenland. Naar Londen bijvoorbeeld, en naar Brussel, Zwitserland en Parijs.
Al op jonge leeftijd verzette To zich tegen onrechtvaardigheid in de wereld. Ze maakte zich ernstig zorgen over de sociale situatie en armoede in het Nederland van de jaren dertig. Ze werd lid van de Blauwe Knoop, een organisatie die zich inzette tegen alcoholmisbruik. In die tijd was het gebruikelijk dat arbeidersloon in de kroeg werd uitbetaald, wat er veelal toe leidde dat een deel van het al karige loon werd uitgegeven aan jenever in plaats van aan scholing voor de kinderen, of voedsel. Ook gaf ze, als lid van de neomalthusiaanse bond die pleitte voor kleinere gezinnen om zo de heersende armoede te bestrijden, voorlichting over voorbehoedsmiddelen en geboortebeperking.
Halverwege de jaren dertig vertrok To als vrijwilligster naar Spanje om daar als verpleegster in een van de hospitalen van de Internationale Brigade te werken. Wanneer ze precies vertrok is niet helemaal duidelijk, wel is het vrij zeker dat ze er al in april van 1937 was. Dit doet vermoeden dat ze met de tweede groep vertrok, naar alle waarschijnlijkheid in december 1936. Ze kwam in het Soccoro Rojo (Rode Hulp) hospitaal in Albacete te werken en later ook in het hospitaal in Moja, in de buurt van Barcelona.
In een brochure van de commissie Hulp aan Spanje vertelde ze over haar tijd in Albacete. Bij haar op de afdeling, zo schreef ze, werkte een klein, bijdehand, Spaans meisje, Dolores, van krap zestien jaar. Zoals veel andere vrouwen uit de omgeving hielp ze in de huishouding in het hospitaal. To had het in die tijd enorm druk en besloot Dolores tot hulpverpleegster in te werken. Dit pakte heel goed uit en ze bleek een enorm goeie hulp te zijn. Toen To uit het hospitaal vertrok, had Dolores het zelfs tot operatiezuster gebracht.
To was, aldus collega verpleegster Jopie Bovenkerk die ook in Spanje diende, een uiterst vakkundig verpleegster. Jopie herinnerde zich een keer dat ze midden in de nacht iemand met brandwonden naar het hospitaal in Albacete moesten brengen, omdat het hospitaal waar Jopie werkte, in Villaneuva de la Jara, niet over de juiste middelen beschikte. To, die op dat moment in Albacete werkte, moest midden in de nacht uit bed worden gehaald. Volgens het verhaal van Jopie mopperde To daar in eerste instantie over, maar, zo vertelde Jopie, dat was maar schijn. To ging zoals altijd uiterst vakkundig te werk. Ze kon haar patiënt met een gerust hart achterlaten, want ze wist dat hij bij To de beste zorg zou krijgen die er was.
In Spanje werd To verliefd op een Amerikaanse-Hongaarse Spanjestrijder, de Joodse Sandor Voros. Ze raakte zwanger, wat, gezien de omstandigheden, een uiterst ongunstige situatie was. Sandor was op dat moment op verschillende plekken gestationeerd en To beschouwde het dan ook meer haar probleem dan het zijne. Uiteindelijk besloot ze, zonder dit met Sandor te overleggen, dat ze het kindje wilde houden. In eerste instantie wilde To in Spanje blijven en daar bevallen, maar toen de nationalisten steeds verder oprukten, besloot ze dat het toch veiliger was om terug te gaan naar Nederland. Ze vertrok uiteindelijk pas in mei 1938 – ze was toen acht maanden zwanger - liftend en bijna zonder geld terug naar Nederland. Het was een hele onderneming.
To’s dochter, Jos, herinnert zich het verhaal van haar moeder over deze reis. Zij vertelt dat toen To bij de grens met Frankrijk aankwam, deze niet lang daarvoor door de wachters was gesloten. Dit betekende dat To naar een andere grensovergang op zoek moest gaan die nog wel open was (uiteindelijk werden alle grensovergangen tussen Frankrijk en Spanje gesloten). In de hoop dat de wachters haar er alsnog door zouden laten, zou ze volgens Jos naar haar dikke buik hebben gegrepen en hebben geroepen ‘labore labore labore!’. Het werkte en de wachters lieten haar door. Ze kwam uiteindelijk, na veertien dagen, aan in Amsterdam bij het gezin van haar broer Frits.
To bleef in eerste instantie bij het gezin van Frits wonen, waar ze op 24 juni 1938 beviel van dochter, Johanna (Jos). Ze hervatte haar werk als verpleegster en werkte veel ‘s nachts zodat ze overdag met haar dochtertje kon zijn. Ze hadden lang geen eigen huis en woonden in deze periode bij verschillende kennissen in.
To en Sandor, die toen nog in Spanje was, hielden in deze periode contact. To stuurde hem enkele foto’s van haar en Jos en ze schreven elkaar verschillende brieven. Sandor wilde na de oorlog naar Nederland komen om bij To en Jos te zijn. Het liep anders. Hij werd in Zuid-Frankrijk geïnterneerd en kwam later in Parijs terecht. Hier probeerde hij een laisser passer te krijgen zodat hij voor een dag naar Nederland kon komen om Jos te erkennen. Het lukte niet. Niet veel later moest hij terugkeren naar Amerika.
Toen Hitler Nederland binnenviel, zette To haar strijd tegen het fascisme voort. Jos herinnert zich hoe haar moeder, als verpleegster, zoveel mogelijk gebruik maakte van de mogelijkheden die haar werk haar bood. Ze zou talloze mensen hebben geholpen met onderduiken en hen van bonkaarten hebben voorzien. Ook zou ze zich hebben aangesloten bij de luchtbeschermingsdienst, waardoor ze, naast de bewegingsruimte die ze als verpleegster al had, extra reden had om zich buiten de spertijd op straat te begeven.
Ook zou ze, volgens Jos, geregeld op de ambulance hebben meegereden. In uitzonderlijke gevallen zou ze gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die dit haar bood om onderduikers te vervoeren. Jos vertelt hoe To meerdere malen mensen op de vlucht in een ziekenhuisbed zou hebben gelegd om ze vervolgens met de ambulance, onder spertijd, naar een onderduikadres te brengen. Het was een riskante onderneming, weet Jos te vertellen, omdat To nooit zeker wist wie ze kon vertrouwen.
In 1942 ontmoette To Cornelis Simon Provily, die eveneens actief was in het verzet. Cor werd gearresteerd. Jos herinnert zich het verhaal van haar moeder. To zou zodra ze dit hoorde op de fiets zijn gestapt en met Jos achterop naar de Euterpestraat zijn gereden, het kantoor van de SS waar Cor gevangen werd gehouden. Ze zou haar verpleegstersuniform hebben gedragen en met haar blonde haren en blauwe ogen in het Duits de officieren hebben verteld dat er een verschrikkelijke vergissing begaan moest zijn. Ze zou hebben gezegd dat zij hoogstpersoonlijk in zou staan voor de betrouwbaarheid van Cor. Cor werd vrijgelaten.
To, Cor en Jos overleefden de oorlog. Haar broer Frits en zijn dochter Suze werden in 1943 gearresteerd vanwege hun rol in het verzet. Frits overleefde de oorlog niet en werd in Neuengamme opgehangen. Suze belandde in kamp Ravensbrück. Zij overleefde de tijd in het kamp.
Twee jaar na de bevrijding, op 21 maart 1947, kregen To en Cor een zoon, die To naar haar broer Frits vernoemde. To werkte ondertussen in de wijkverpleging. Het werken in teamverband op eigen verantwoordelijkheid beviel haar goed.
In de jaren vijftig werd To zelf ernstig ziek, ze had borstkanker. Het was een zware periode, maar uiteindelijk herstelde ze.
In 1960 kreeg Cor een motorongeluk dat hij niet overleefde. Hij was met de motor op weg toen deze er mee stopte. Hij stapte af om te kijken wat er aan de hand was en werd geschept door een voorbijkomende vrachtwagen. Met de ambulance werd hij naar het katholieke ‘Onze Lieve’ gebracht. Ondanks twee ingrijpende operaties overleed Cor op 17 juli 1960 aan zijn verwondingen.
Kort na het overlijden van Cor keerde de kanker bij To terug en zaaide zich snel uit. Op 12 november 1960 overleed ze. Ze was vierenvijftig jaar geworden.
- ‘Twee jaar in Spanje’s loopgraven’, Het Volks Dagblad, Dagblad voor Nederland, 9 januari 1939. http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010474462:mpeg21:a0092
- B.H. Sajet, A. Blauw, N. Diamant, Wij werkten in Spanje, ervaringen van het Hollandse medische personeel in Spanje, met bijdr. van B.H. Sajet, A. Blauw, N. Diamant e.a. (Medisch-Hygiënisch Commitee van "Hulp aan Spanje": 1939).
- IISG Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigade in de Spaanse Burgeroorlog.
- Interviews met Jos Kraay (dochter van Tonny Kraay) op 21 april en op 25 mei 2016.
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.2-D.114-L.180