SAJET, Ben

Benedictus Herschel
Sajet
Geboren:
Amsterdam
17 maart 1887
Overleden:
Amsterdam
24 september 1986
Levensbeschrijving: 

Voor oudere Amsterdammers heeft de naam Ben Sajet misschien nog concrete betekenis maar jongeren zullen de naam hooguit kennen van het gelijknamige plein en het naar hem genoemde zorgkennisinstituut. Hij is dan ook jarenlang een sociaaldemocratisch boegbeeld geweest in de gemeentepolitiek en de Provinciale Staten en speelde een grote rol in de stedelijke gezondheidszorg. Wat minder bekend is, was zijn grote rol in Hulp aan Spanje. In die laatste hoedanigheid heeft hij tevens in ’36 en ‘39 Spanje bezocht en daarover gepubliceerd.

Leven
Al jong rood geworden en tot aan zijn dood strijdbaar socialist gebleven, maar altijd op een zachtaardige manier. Zo is Ben Sajet kort te typeren. Jongste van drie zoons van een diamantslijper, later diamantkoopman en van een diamantslijpersdochter, met twee grootvaders die uiterst actief waren in de joodse religieuze gemeente, en geboortig in de Amsterdamse Jodenhoek waar het gezin een klein huisje aan het Waterlooplein bewoonde. Ze waren “middenstandsjoden”, kenden geen echte armoede en waren politiek gezien liberaal. Dat joodse milieu gaf “zekere gebondenheid, je hoorde erbij, je was er deel van”, ook al was er ook discriminatie, werd je uitgescholden voor “vuile jood, vuile smous!” Maar als geheel kende hij daar een prima jeugd in een “heerlijke buurt”, kleurrijk, zo vertelde hij zelf.[1]

Rond 1895 verhuisde het gezin naar de Nieuwe Herengracht, een paar honderd meter verder dus. Toentertijd een behoorlijke middenstandswoning genoemd maar eigenlijk een krot, vond Sajet later zelf, met bovendien grootvader en tante van moederskant er bij.  Later kreeg hij daar een eigen kamertje (“….ik heb daar heerlijk kunnen studeren (…) aan de muur portretten van Troelstra, van Ferdinand Lasalle….”). Rood was hij namelijk intussen geworden, rond zijn vijftiende, door een vriend van zijn oudste broer.  Eerst was er al het enthousiasme voor de Boerenoorlog, zoals bij velen rond 1899, en daarna werd hij fan van Troelstra. Hij bezocht in die tijd de driejarige hbs en aansluitend de vijfjarige (vergelijkbaar met het huidige vwo). Door zijn goede toelatingsexamen was Ben vrijgesteld van schoolgeld en kreeg hij zijn schoolboeken gratis. Het geloof zat “niet heel diep”, ook al was hij “barmitswa geworden” op z’n dertiende. Kende hij in zijn vroege jeugd alleen maar joden, op de hbs “kreeg ik niet-Joodse vrienden (….) Maar bij ons, dat je zag dat er een goijse jongen kwam, dat was toch wel even iets bijzonders.”[2]

Klaarblijkelijk overwoog Sajet onderwijzer te worden want hij haalde zijn onderwijzersdiploma. In dezelfde tijd leerde hij de familie Rajsmann kennen, Russische joden, van wie hij dochter Katrien later, in 1912, zou trouwen. Onbekend is of Ben daadwerkelijk voor de klas ging staan, maar korte tijd later vinden we hem terug als medicijnenstudent, “…een vak waarin je je ook sociaal kunt uitleven.” Nog als student slaagt hij erin de gemeenteraad een trachoomcommissie in het leven te laten roepen - waar hij ook zitting in krijgt - ter bestrijding van deze typische armenziekte. Eenmaal afgestudeerd wordt hij huisarts in de Pretoriusbuurt. Na zijn huwelijk betrekken hij en zijn vrouw ca. 1913 een groter huis in de Pretoriusstraat waar drie zonen ter wereld komen, de jongste in 1920. Naast zijn werk in de artsenpraktijk vindt hij tijd voor een aantal onderzoeken op het gebied van de sociale geneeskunde, waarover hij ook publiceert.

Anno 1918 verkoopt Sajet de praktijk om directeur te worden van de Zonnestraal i.o. (het sanatorium nabij Hilversum zou pas 1925 geopend worden), het initiatief van de bekende socialistische voorman ‘ome’ Jan van Zutphen, voorzitter van het Koperen Stelen Fonds.  Echter al in 1920 vertrekt Sajet, wordt korte tijd schoolarts in Amsterdam en keert weer terug tot het huisartsenbestaan (aan de Hobbemakade).

Vanaf 1923 is hij SDAP-gemeenteraadslid (en zal dat decennia blijven), nog steeds naast zijn praktijk en ook nog als onderzoeker/publicist. En of dat niet al druk genoeg is, vanaf 1928 ook nog als lid van Provinciale Staten. Na het overlijden van zijn vrouw (1935) trouwt hij zijn 20 jaar jongere doktersassistente Thea, met wie hij nog een dochter krijgt (1937). Hij raakt betrokken bij de strijd in Spanje, schrijft daar ook over en vindt tijd zijn proefschrift over de toepassing van de ongevallenwet af te ronden, dat hij kort na de Duitse inval in Nederland verdedigt. 

Na in 1941 kort ondergedoken te hebben gezeten en weer terug naar zijn huis te zijn gekeerd, vlucht Sajet in juni ’41 met vijf anderen, onder wie twee van zijn inmiddels volwassen zonen, in een klein bootje naar Engeland, komt in de VS terecht, in Canada, is kort scheepsarts, houdt enkele lezingentours en wordt in Jamaica ingezet ten behoeve van gevluchte Nederlanders. Hij keert in ’43 terug naar Engeland, waar hij in opdracht van de regering aan een rapport gaat werken over de organisatie van de gezondheidszorg in Nederland na de bevrijding. Eind ’41 is dan ook nog thuis in Amsterdam zijn tweede dochter geboren. Die zal Sajet pas in juli ’45 zien, aangezien diverse werkzaamheden hem in Parijs, Brussel en weer Londen ophouden. Zijn jonge gezin is nog intact, twee van zijn zoons zijn overleden, evenals veel familieleden. Hij wordt overtuigd zionist.

Na de oorlog keert Sajet snel terug in de gemeenteraad. Een voorname rol speelt hij in tal van kwesties, waaronder de hele medische organisatie in de stad en de vestiging van het academische ziekenhuis. Sajet pleit al langer voor voldoende ruimte voor een groot, modern, academisch medisch centrum aan de rand van de stad en schrijft daar in ’56 een nota over. In 1983 krijgt hij zijn gelijk als de nieuwbouw van het AMC in de Bijlmer officieel wordt geopend. In 1962 vindt hij het welletjes en treedt als 75-jarige uit de raad. Maar actief blijft hij, nu in de bejaardenzorg (de stichting van een aantal verpleegtehuizen in de stad en de provincie) en in de oprichting van een orthopedagogisch centrum. Op z’n 85ewordt het tijd om het rustiger aan te gaan doen en stelt hij wat later: “Ja, ja, ik ben bejaard. Niet zo erg, maar ik ben toch al 89. (…) … wat is oud zijn? Oud zijn is de leeftijd bereiken die je nog niet hebt bereikt. Dus als ik 89 ben, is 90 oud, is 87 en 80 niet oud…” Bang voor de dood is hij dan niet. Hij wordt 99.

Politieke leven
Al rood als jongen, vermeldden we hierboven. En rood, linkse sociaal-democraat gebleven, zijn leven lang! En strijdbaar antifascist. En overtuigd en strijdbaar zionist, vanaf begin 20eeeuw[3]en vooral direct na de oorlog. En, na zijn politieke pensionering op zijn 75e, actief en initiatiefrijk op het terrein van de bejaardenzorg en de openluchtscholen. Een man met een missie zou dat tegenwoordig heten. “Sajet is een visionair, maar visionair van de daad. Hij is steeds gedreven door de drang tot (op)bouwen”, zo verwoordt J.H. de Haas het bij de 80everjaardag van onze hoofdpersoon.[4]En Roegholt roemt vooral zijn manier van optreden: “Ben Sajet (…) was de zachtmoedigste doorzetter die men zich kan denken. (,,,) Na de oorlog werd hij weer raadslid en bleef vechten, op die stille, vriendelijke manier van hem: het gaat niet om mij, het gaat om de zaak.”[5]

Hij dateerde zelf zijn politieke ontwaken rond 1902, op z’n vijftiende, en: “Ik werd rood”, bij de 1-meiviering van 1903.[6]  Het ‘heb uw naaste lief, hij is als uzelf’, dat is solidariteit, werd zijn leidraad. De verdeeldheid van links bij de Spoorwegstaking van 1903, betekende een “keerpunt in mijn leven.” En toen leerde hij ook nog via de stenografievereniging Steeds Sneller de latere PvdA-minister-president Drees kennen. Het werd de SDAP voor hem, maar “… in die tijd was het vanzelfsprekend (,,,) dat je als sociaal-democraat ook marxist was.” De kennis van het historisch materialisme was nooit heel groot. “Wel ben ik altijd marxist gebleven….”, revisionisme betekende het risico van verzachting van het kapitalisme. 

Als socialist was hij in het begin kosmopolist, wees het zionisme af als burgerlijk. Hiervoor vermeldden we al zijn overgang naar het socialistische zionisme, mede omdat het kosmopolisme een enorme klap kreeg van W.O.1. Er was grote blijdschap om de Russische Revolutie maar al snel teleurstelling om het opgeven van de strijd tegen Duitsland in ’17. En daarna kon het optreden van Stalin hem absoluut niet bekoren. Het optreden tegen Trotsky (in ’40 door Stalins agenten vermoord, eh) schaart hij onder “…de uitwassen die je niet begreep.” Waardering had hij voor de revolutie in Duitsland (’18), voor Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. In 1909 werd hij lid van de SDAP. Zo leerde hij tal van prominenten in de sociaal-democratie kennen, hij koos in allerlei kwesties vaak de kant van Sam de Wolff (later overgegaan naar de SDP, voorloper van de CPN). Troelstra waardeerde hij, een aantal andere socialisten, o.a. Vliegen, Schaper en Polak, vond hij te rechts.

Ook in zijn medicijnenstudie voelt hij zich aangetrokken tot Louis Heyermans, partijgenoot en “armenarts”. Eenmaal zelf arts is de band met de politiek steeds sterk gebleven in de zin dat hij praktiseerde in volksbuurten en zijn vele onderzoeken en publicaties altijd daardoor gekleurd waren, veelal volksziekten betroffen. Kenmerkend was dus dat Sajet noch onderzoeker pur sang was, noch carrièrepoliticus. Hij deed veel onderzoeken maar altijd met het oogmerk dat daardoor een schrijnende situatie verbeterde. Hij noemt zichzelf socialist en medicus in één adem, met een scherpe blik voor de tekortkomingen van de maatschappij. 

En ook als politicus zette hij zich zondermeer in voor de goede zaak; dat stond bij hem altijd voorop. Zijn ‘maidenspeech’ in de raad, 1924, ging over de bestrijding van tbc, toen nog een vreselijke volksziekte. De grootste gemeentekwestie misschien waar hij zich voor inzette, was de bouw en vestigingsplaats van een academisch ziekenhuis. Velen wilden uitbreiding van het oude Wilhelminagasthuis, maar Sajet liet niet af te benadrukken dat de ontwikkeling van de medische wetenschap een zodanige zou zijn dat gekozen moest worden voor een nieuwe plek met voldoende ruimte voor toekomstige uitbreidingen. In eerste instantie verloor hij die strijd maar uiteindelijk kreeg hij het gelijk aan z’n kant met de opening van het AMC in ’83. Na zijn ‘pensionering’ zette hij zich nog jaren in voor de verbetering van bejaardenhuisvesting, voor verpleegtehuizen en voor de oprichting van een orthopedagogisch centrum. Rond ’73, op zijn 85e, stopte hij met al die werkzaamheden.

Antifascisme en Hulp aan Spanje
Het is in retrospectief natuurlijk niet zo opzienbarend dat een onwankelbare socialist als Sajet antifascist werd. Hij had veel contact met gevluchte joden en socialisten. Zijn motivering formuleerde hij zo: “Die kwestie (in de raad, eh) was van belang. Maar net in die tijd kwam ik in Spanje tijdens de burgeroorlog en ik dacht bij mijzelf: ‘Wat wij doen is wel belangrijk, maar wat er op het ogenblik in de wereld aan de gang is, dat is zo ontzettend (…). Wat noodzakelijk is, dat is strijd, strijd en nog eens strijd tegen het fascisme, tegen de reactie. (…) Wat daar in Spanje gebeurde, dat kon ook elders gebeuren.”[7]Vervolgens was Sajet betrokken bij de hulp aan Spaanse vluchtelingen[8]en de oprichting van het comité Hulp aan Spanje en werd secretaris van de medische commissie. Daarin werkte hij vooral samen met mevrouw Alma[9], zoals hij haar noemt. Ze organiseerden veel propaganda-avonden annex geldinzamelingen om verplegenden, artsen, materiaal en ambulances te kunnen sturen.

In ’37 ging Sajet als afgevaardigde van ‘Hulp aan Spanje’ naar een bijeenkomst in Spanje van vertegenwoordigers van de hulpcomités uit diverse landen. Zijn bezoek aan de loopgraven van Madrid doet hem erg onder de indruk komen van de educatieve activiteiten van de republikeinen: in de gevechtspauzes worden ongeletterde strijders onderwezen in lezen en schrijven. Hij toont zich zeer bitter over de nazi’s en fascisten maar ook over Frankrijk en Engeland: “Spanje was dé grote deceptie, het was meer dan de tragedie van één land.” En dan Tsjecho-Slowakije, “…dat de democratieën dit hebben toegelaten…… (…). ‘München’ is een ontzettende teleurstelling geweest.”

In februari ’39 gaat hij voor de tweede keer, samen met Lie Alma naar Spanje en schrijft er een brochure over. Zelf was hij in de veronderstelling dat die in mei ’40 vernietigd was. Eén exemplaar is in ieder geval gered.[10]

De brochure was bedoeld om zoveel mogelijk mensen in Nederland de ogen te openen voor de ellende in Spanje. De titel is al alarmerend: “Mensen vluchten uit Spanje”[11], en het behelst in vijftien pagina’s het relaas van Sajets bezoek aan Spanje, tezamen met mevrouw Alma, begin februari ’39. Eerst maken ze zich verdienstelijk door een chèque van 146.000 francs (huidige waarde ca. € 75.000, eh) van Parijs naar Perpignan te brengen. Met een vrachtauto vol brood kunnen ze vervolgens mee de grens over, via Fiqueras naar La Junquera. Hij beschrijft het risico van bombardementen, een zeer oncomfortabele, koude nacht en veel kilometers sjouwen met hun koffer omdat er geen vervoer is. Ze zien daar veel vluchtelingen, velen gewond. In zijn beschrijvingen zien we meteen weer de arts Sajet. Hij toont zich bewogen, “… indruk van zo algemene pauperisatie (…).” Aan de Franse kant bezoeken ze het hospitaal van Cerbères (bedoeld is ongetwijfeld Cerbère, klein Frans plaatsje dicht bij de grens, eh): er zijn nauwelijks instrumenten en middelen, noch personeel. Weer laat Sajet zijn frustratie over de non-interventie, ditmaal van Frankrijk, de vrije loop. Terug in Perpignan horen ze in een noodhospitaal onder andere schrijnende verhalen van vluchtelingen en zien kinderen die hun ouders zijn kwijtgeraakt. Zijn verontwaardiging is groot over de pers die de ellende bagatelliseert: “Wie iets van dit leed heeft aanschouwd, ieder die beseft wat het betekent, moet het uitschreeuwen, dat grote offers moeten worden gebracht, dat men hier zijn medegevoel, zijn solidariteit met de daad moet bewijzen.” 

In de paragraaf over Sajets leven was al te lezen dat hij uit de raad en de Staten moest treden, november ’40, en merkte hij zelf nog meer gevaar te lopen toen eind februari ’41 een aantal socialistische raadsleden werd gearresteerd. Hij dook korte tijd onder, keerde nog even naar huis en gezin terug, maar vluchtte op 18 juni ’41 naar Engeland. De wijze waarop toont de volslagen onvoorbereidheid en naïviteit van de zes mannen: het bootje was 41/2m lang, in feite een grote roeiboot met kwakkelende buitenboordmoter, zonder adequate reddingsmiddelen, noch navigatie-apparatuur, waarin ze 36 uur op zee verbleven. Met veel geluk werden ze door een Engels schip onder de Britse kust opgepikt. Ook is in de eerste paragraaf al beschreven dat de regering hem daarna inzette voor informatie aan de geallieerden en om lezingen in de vrije wereld te houden over de situatie in Nederland onder bezetting. Hij keerde naar eigen zeggen rond september ’42 in Engeland terug omdat hij bij zijn zoons wilde zijn vanwege nieuws over de inganggezette Holocaust. Met nog wat andere opdrachten van de Nederlandse regering in Londen kwam hij pas in de zomer van ’45 terug in Amsterdam. Het toont ongetwijfeld zijn enorme taakgerichtheid. 

  • [1]Aan het eind van zijn leven heeft Sajet zijn levensverhaal verteld aan Hans Fels dat in 1977 als Een Leven Lang Ben Sajet verscheen; daaraan is hier veel ontleend, tenzij anders vermeld.
  • [2]Bregstein (2004), 110
  • [3]“Ik voelde veel voor de ‘Poale Zion’, het groepje socialistische Zionisten.” Hijzelf brengt dat direct in verband met de Rajsmanns die hij had leren kennen. (Kweksilber, 1967?). Bij Fels (42) rept hij van Broches en Raptschinsky.  In ettelijke bronnen is er sprake van zionistische discussies waar hij aan deelnam. Kort na het ontstaan van de staat Israël, noemt dat het grootste wonder in zijn leven: “….na een paar duizend jaar”, gaat hij in de zomer van ’48 een paar maanden naar Israël om er te helpen bij de strijd tegen de Arabieren en bezoekt nadien het land nog zeven keer.
  • [5]Roegholt (1993), 260
  • [6]Fels (1977), 25 e.v. Ook in deze paragraaf is Fels’ verhaal leidend, tenzij anders vermeld.
  • [7]Fels, 111 e.v. Tenzij anders vermeld, is ook in deze paragraaf ruim gebruikgemaakt van Fels (1977).
  • [9]Lien Alma, zie ook haar biografie alhier.
  • [10]Dat bevindt zich in de Sajet-collectie op het IISG. Zie bronnenopgave.
  • [11]Met uitzondering van de letterlijke citaten mijn samenvatting van de brochure, eh.

 

Bronnen: 
  • “Gesprek van W.Kweksilber met dokter Sajet”, z.p., z.j. (met pen: 1967), typoscript. Archief B.H. Sajet (Arch 02725), 10787.6, IISG
  • Lemma Ben Sajet, Biografisch Woordenboek Socialisme en Arbeidersbeweging.
  • Bregstein, Philo en Salvador Bloemgarten (2004), Herinneringen aan Joods Amsterdam. Amsterdam.  
  • Dagje Ouder (tv-uitzending, 1-3-1972), “Dr. B. Sajet”, stencil, VARA, Hilversum. Archief B.H. Sajet (Arch 02725), 10787.6, IISG.
  • Fels, Hans (1977), “Een leven lang Ben Sajet”. Baarn.
  • Haas, J.H. de, e.a. (1967), “Het boek Sajet / opstellen over aspecten der sociale geneeskunde door vrienden aangeboden aan dr. B. Sajet ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag”. Amsterdam.
  • Roegholt, Richter (1979), “Amsterdam in de 20eeeuw / deel 2(1945-1970)”. Utrecht/Antwerpen.
  • Roegholt, Richter (1993), “Amsterdam na 1900”, Den Haag.
  • Sajet, B.H., “Mensen vluchten uit Spanje,/uitgave Medisch-Hygiënische Commissie van ‘Hulp aan Spanje’/Secretaris: B.H.Sajet”, z.p., z.j. Archief B.H.Sajet (Arch 02725), 10787.6, IISG.
  • Tex, Ursula den (1977),  “Ben Sajet. Getemd is de leeuw”, in VN, 2-4-’77.
Auteur: 
Erik Habold
Laatst gewijzigd: 
31-05-2019
Overige gegevens
Sekse: 
man
Beroep: 
Arts
Functie: 
Arts
Adres: 
Tenierstraat 2
Woonplaats: 
Amsterdam
Datum vertrek Nederland/aankomst Spanje: 
00-12-1936
Datum terugkeer: 
00-12-1936
Vader: 
Jacob Mozes Sajet
Beroep vader: 
Diamantslijper
Moeder: 
Saartje Visser
Partner: 
Jaia Raismann
Kinderen: 
3 kinderen
Datum getrouwd 2: 
22-07-1936
Partner 2: 
Dorothea Johanna Margaretha Venema
Kinderen 2: 
2 kinderen