Harry Combrink groeide op in een gezin met zes kinderen. Zijn vader, die in 1931 op de kieslijst van de SDAP-Delft stond voor de gemeenteraadsverkiezingen, kon niet van de fles af blijven. Het huwelijk van zijn ouders hield daarom geen stand, en het was ook de belangrijkste reden waarom Harry na de lagere school moest gaan werken. Hij ging aan de slag als schillenboer, waarschijnlijk met een hondenkar. In 1932 werd hij lid van de OSP-Delft, aansluitend van de RSAP. Net als zijn vriend Theo Janssen zat hij, gelijk Jehova’s getuigen, altijd vol met citaten van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en V.I. Lenin. Om van zijn revolutionaire gezindte blijk te geven droeg hij op zeker moment een ‘Russische’ blouse: grijs met een horizontale en een verticale rode streep er op. Eenmaal werkloos geraakt schoolde hij zichzelf in de openbare bibliotheek in Delft. ‘Het was er tenminste warm en droog en alle boeken kon je opvragen. Dat was mijn universiteit en het kostte me niets’, vertelde hij jaren later aan Igor Cornelissen.
Uit idealisme, en er toe in staat gesteld door zijn werkloosheid, meldde Combrink zich aan voor Spanje. Daar werd hij ingedeeld bij het merendeels uit buitenlanders bestaande bataljon de Choque ‘Rovira’. Dit was een bataljon van de revolutionair-socialistische POUM, in de ogen van de stalinistische Communistische Partij PCE verderfelijke aanhangers van Trotski. In Catalonië raakte hij zwaar gewond door een door een vliegtuig afgeworpen granaat. De splinters verspreidden zich door zijn hele lichaam. Zijn hele rechterschouder was verbrijzeld en hij hield er een beperkte beschikking over zijn arm en hand aan over. Negen maanden verbleef Combrink in het Hospital de la Santa Creu i de Sant Pau te Barcelona. Ze serveerden er broodsoep. De medische zorg was niet erg goed, wat waarschijnlijk zijn handicap erger heeft gemaakt dan nodig. Piet van ‘t Hart ging nog even bij hem op bezoek en werd prompt door de PCE opgesloten in een garage. Als gevolg van dergelijke acties van de PCE, die inmiddels de overhand had gekregen, zag Combrink zich genoodzaakt Catalonië te ontvluchten In de overtuiging dat Combrink het niet zou overleven beloofde de Nederlandse consul hem zijn naam niet door te geven aan de Nederlandse regering, omdat anders Harry zijn Nederlands staatsburgerschap zou verliezen.
Nadat Combrink in Nederland was teruggekeerd, bleek dat de consul woord had gehouden. Ondanks zijn moeizame herstel werd Combrink weer politiek actief. In Sal Santens Deze vijandige wereld figureert Harry als ‘Hennie’ die tijdens een lezing van prof. Gerrit Mannoury voor de revolutionaire Leninistische Jeugdgarde (LJG) vanwege zijn verwonding niet rechtop kan zitten.
Tijdens de oorlog sloot Combrink zich aan bij het Marx-Lenin-Luxemburg-front, de illegale voortzetting van de RSAP. Hij dook als huisknecht onder en was op enig moment ook bij zijn moeder ondergedoken. Als de politie zich vertoonde verschool hij zich in de kruipruimte. Na de arrestatie van Henk Sneevliet op 6 maart 1942 reisde hij naar Amsterdam waar hij bij het gezin van Rinus Pelgrom in trok. Pelgrom, die niet alleen leiding gaf aan een verzetsgroep maar ook veel onderduikers in huis had, was net als Jan Molenaar eigenaar van een inrichting waar van kolengruis en krantenpapier briketten werden geperst. Hier kwam Combrink te werken en via hem kwam ook Santen hier aan een baantje. Nadat Santen een maand na Sneevliet’s arrestatie uit het joodse werkkamp Diever had weten te ontvluchten, nam Combrink onmiddellijk contact met hem op over de noodzaak van een nieuw op te richten politieke organisatie.
In het laatste oorlogsjaar maakte Combrink deel uit van de leiding van het Comité van Revolutionaire Marxisten (CRM). De vergaderingen van het CRM vonden meestal één keer per maand plaats bij Santen thuis. Combrink liep wel naar Rotterdam om voor De Rode October, het orgaan van de CRM, copy door te geven. Eén keer liep hij zelfs naar Groningen. Een andere keer viel hij bij terugkeer van een dergelijke wandeltocht bij Bep en Sal Santen van vermoeidheid in slaap.
Na de oorlog was Combrink een regelmatige bezoeker van de zogenaamde Vlam-kampen, georganiseerd door het links-socialistische blad De Vlam. Hier ontmoette hij zijn latere vrouw met wie hij een zoon kreeg. Zijn baan bij Defensie verloor Combrink al snel door ingrijpen van de BVD. In zijn brief van 19 augustus 1961, toen Santen vanwege zijn betrokkenheid bij de Algerijnse kwestie in voorarrest zat, herinnerde Combrink hem aan hun politieke strijd tijdens de oorlog: ‘Ik schrijf en ik denk tegelijkertijd aan het najaar 1942, de dag weet ik precies niet meer toen je naar me toe kwam, naar mij de enige vriend die in je nabijheid was, herinner je het, misschien. Het verschrikkelijkste moment van je leven. In dien geest van kameraadschap en trouw zou ik graag weer bij je komen en je ontmoeten als je vrij bent.’ Combrink zocht aansluiting en probeerde weer politiek actief te zijn. Met de intredepolitiek van de opvolger van de CRM, de bij de IVe Internationale aangesloten RCP, had hij niet veel op, en hij was er helemaal klaar mee toen Pelgrom, die tijdens de oorlog uiterst verdienstelijk was geweest, ter bescherming van het imago van de beweging eruit werd gezet. Combrink moest na verloop van tijd alle politieke activiteit opgeven omdat zijn geestelijk evenwicht telkens weer werd bedreigd. Over zijn verleden praatte hij eigenlijk alleen als dat hem achtervolgde. Eind jaren vijftig/begin jaren zestig kreeg Harry drie zware aanvallen van paranoia. Voor elk daar van werd hij opgenomen in de psychiatrische afdeling van het Wilhelmina Gasthuis. Een van zijn meest trouwe vrienden was Piet van ’t Hart, die Harry en zijn vrouw bleef bezoeken en steunen. In 1967 tekende Combrink nog de oproep ‘Vrede in Vietnam’ die in Het Vrije Volk en Telegraaf verscheen. Harry Combrink overleed uiteindelijk aan een niervergiftiging nadat de behandelend internist zijn medicatie veranderde. Met de woorden van zijn tweede vrouw, dat hij veel pech had in zijn leven, is niets teveel gezegd. Peter Drenth noemt in zijn memoires Harry Combrink ‘een intelligente, heel aardige jongen’.
(met dank aan Wim en Tamira Combrink)
- Archief Bart de Cort, IISG
- Hans Mous, ‘Tien man uit Delft. Delftse vrijwilligers in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939)’ in: Historisch Jaarboek Delft 2024 (ongepagineerd)
- Het Rotterdamsch parool, 11 augsutus 1970: https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSARO03:259077009:mpeg21:a00028