Antonie Duitemeijer was de jongste zoon in een Rotterdams gezin van 7 kinderen. Zijn vader overlijdt als hij elf jaar oud is. Van maart 1921 tot oktober 1924 verblijft hij in het Rijks Opvoedings Gesticht te Alkmaar, hij was dus al vroeg in aanraking gekomen met justitie. In een verklaring die hij veel later, in 1938 , aflegt bij de Rotterdamse politie bevestigt hij dat hij problemen met justitie had gehad. Op de gezinskaart van zijn moeder staat als beroep eerst schoenmaker, later bediende op de grote/wilde vaart. In juli 1924 vertrekt hij naar Amerika en wordt ambtshalve uitgeschreven uit het bevolkingsregister; in januari 1927 komt hij terug naar Rotterdam. Of hij daarna weer aan de slag is gegaan als schoenmaker is niet duidelijk; het is wel het beroep dat hij opgeeft als hij in mei 1938 – na zijn terugkeer uit Spanje – door de Rotterdamse politie wordt verhoord. Hij vertelt dat al in november 1936 het plan bij hem was opgekomen om in Spanje te gaan vechten en hij geeft daar een duidelijk politiek motief voor: “Ten einde daar de regeering te steunen bij het dempen van de opstand.” Het politieverslag vervolgt: “Als bezoeker van de destijds hier gevestigde Internationale Zeemansclub (een communistische instelling) was hij in contact gekomen met E.L. Janssen die ook plannen had om naar Spanje te gaan. Door bemiddeling van een hem onbekend gebleven man, die ook voor de reisbiljetten zorgde, is hij op 24 december 1936 uit Rotterdam naar Spanje vertrokken, in gezelschap van Janssen.”
Volgt een beschrijving van zijn reis, via Parijs waar ze drie dagen blijven, naar Perpignan, daar met een bus met ongeveer 40 mensen naar Figueras in Spanje. Weer drie dagen later wordt hij doorgezonden naar Albacete, het hoofdkwartier van de toen net opgerichte Internationale Brigade. Duitemeijer wordt ingedeeld bij een luchtafweerbatterij en daarna diende hij aan verschillende fronten. Hij vertelt dat hij weliswaar politieke motieven had gehad maar dat het ook zijn opzet was geweest om na een paar maanden vechten in Spanje een nieuw leven op te bouwen, dit ook omdat hij in Rotterdam een paar maal in aanraking met justitie was geweest.
Maar de Spaanse Burgeroorlog sleepte zich veel langer voort dan hij had verwacht en na ruim een jaar treedt er oorlogsmoeheid bij hem op. Van 1 tot 20 januari 1938 is hij met verlof in Valencia en hij grijpt de gelegenheid aan om er vandoor te gaan. Op 18 januari 1938 verstopt hij zich samen met Cor Dekker uit den Helder en Pistorius (‘uit het zuiden van ons land’, meldt het politierapport) op een Engels schip dat in de haven van Valencia ligt, 20 januari komen ze in Oran, in Algerije aan. Daar krijgen ze van de Nederlandse consul passagebiljetten naar Marseille maar de consul in Marseille is minder behulpzaam. In een schrijven aan Buitenlandse Zaken van januari ‘38 meldt hij dat hij alle hulp heeft geweigerd aan deze lieden ‘uit het Spaanse vreemdelingenlegioen’ maar hij telegrafeert wel aan de families van Dekker, Pistorius en Duitemeijer om geld te vragen voor hun terugreis. Dekker is de enige die een positief antwoord krijgt; hij vertrekt zonder zijn kameraden die de terugreis te voet aanvaarden. De consul weet al wat ze te wachten staat: ze zullen door de gendarmes worden aangehouden voor landloperij.
Het loopt net iets anders: in de buurt van Valence wordt Duitemeijer doodziek, hij wordt opgenomen in een ziekenhuis te Lyon waar hij van 30 januari tot 14 maart 1938 verblijft. De Nederlandse consul in Lyon geeft hem nog geld voor een spoorkaartje tot Parijs maar daar krijgt hij bij het consulaat weer nul op het rekest. Hij komt tenslotte toch weer lopend terug naar Nederland. Aan de grens wordt zijn Spaanse militaire zakboekje in beslag genomen. Hij trekt in bij zijn zwager L.W. Kooren te Rotterdam, hij vertelt de politie dat hij vergeefs een beroep op financiële steun heeft gedaan bij de Internationale Rode Hulp en bij de Communistische Partij. De politieman die het verhoor afneemt concludeert: “hij maakte den indruk van een gedesillusioneerd en gebroken man.”
In zijn dossier in het Nationaal Archief, opgebouwd uit verslagen van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Justitie wordt vermeld dat hij in 1961 overlijdt. Waarom dat vermeld wordt, staat er niet bij. Mogelijk had hij een verzoek tot hernaturalisatie ingediend. De kans is dan groot dat hij als stateloze is gestorven.
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Archiefbescheiden betreffende Oud-Spanjestrijders, nummer toegang 2.09.99, inventarisnummer 49
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22, inventarisnummer 16808
- http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst/
- Nationaal Archief, Den Haag, Nederlands Gezantschap te Frankrijk (Parijs), nummer toegang 2.05.102, inventarisnummer 1805
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.2, 18-19
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.18