Op 16 december 1937 schrijft de consul te Parijs aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag dat ene Antonius Gottmer, handelaar in bloemen, zich gemeld heeft op het consulaat.
"Deze man deelde mij mede dat hij zijn papieren had verloren, n.l. een Bewijs van Nederlanderschap. Hij had zijn jas, waarin zijn papieren zich bevonden hier ter stede in een restaurant verloren. Hij vroeg mij hem een voorlopig paspoort te verstrekken. Aan een der boden in de wachtkamer van dit Consulaat-Generaal had deze man verteld, dat hij enige maanden verpleegd was in het gemeenteziekenhuis te Eaubonne; hij liep n.l. op krukken en had een stijve linkerknie. Daar het mij bekend is dat in genoemd ziekenhuis de leden der Internationale Brigade die gewond uit Spanje terugkeren naar Frankrijk, verpleegd worden, dwong ik Gottmer met dit argument de waarheid te spreken en hij bekende mij dan ook, dat hij reeds vanaf november '36 in Spanje verbleven had. Hij verklaarde mij daarop dat hij op 2 November 1936 op eigen initiatief naar Parijs was gereisd."
Het 'op eigen initiatief' is in Den Haag onderstreept: de zoektocht was daar steeds naar ronselaars en de terugkerende Spanjestrijders werden dan ook uitgebreid ondervraagd over het hoe en wat van hun reis naar Spanje. Gottmer verklaart dat hij naar Spanje was gegaan om werk te zoeken en dat hij als chauffeur had gewerkt - het is het standaardverhaal dat door velen wordt verteld om verlies van nationaliteit te voorkomen. De rest van zijn verhaal is geloofwaardiger: hij is door mitrailleurkogels in zijn benen geraakt en van april tot juli 1937 verpleegd geweest in verschillende ziekenhuizen en herstellingsoorden, daarna is hij geëvacueerd naar Frankrijk.
"Gottmer deelde mij mede dat de kosten van het ziekenhuis en zijn verblijfsonkosten in Frankrijk betaald werden door de Banque d'Espagne alhier. Daar het voor mij geenszins vaststaat, dat deze man Nederlander was of is, heb ik zijn verzoek om onmiddellijk een voorlopig paspoort te verstrekken, geweigerd. (...) Gottmer maakte op mij, vooral in het begin van ons onderhoud, toen hij meerdere malen onwaarheden sprak, een ongunstigen indruk."
Toon werd geboren in Amsterdam. Hij had twee oudere broers en drie oudere en één jongere zuster. Eén van zijn oudere zusters stierf toen ze nog geen twee jaar oud was. In 1912 vertrok het gezin naar Leiden. In 1920 staat hij daar, 18 jaar oud, ingeschreven als letterzetter. Maar in het typografische vak ging hij kennelijk niet door want toen hij jaren later, in 1927, van uit Zandvoort weer in Amsterdam neerstreek werd hij daar ingeschreven als slager. Vanaf 1934 is hij koopman in bloemen en planten in Amsterdam-Zuid en West. Over de achtergrond van zijn vertrek naar Spanje staat in een bericht van het Hoofdbureau van Politie, Amsterdam, 10 januari 1938:
"Bij het dezerzijds ingesteld onderzoek is niet kunnen blijken dat Gottmer zich voor vertrek uit Amsterdam op enigerlei wijze heeft uitgelaten over zijn plannen om dienst te nemen bij de Internationale Brigade in Spanje. Hij had zich nooit op politiek terrein bewogen." Toch weet de politie nog te melden dat hij eenmaal, in 1932, is veroordeeld tot een boete "terzake wederspannigheid."
In februari 1938 is Gottmer terug in Eaubonne. Het consulaat is daarvan op de hoogte en roept hem op zich te melden; hij doet dat met de nodige vertraging: in mei. Hij deelt mee dat zijn been nog steeds niet is genezen en herhaalt wat hij eerder vertelde: hij was chauffeur in Spanje. Toon was in oktober 1936 al in Spanje aangekomen en was meer dan chauffeur. Hij vocht aan het Cordobafront in het Tschapaiew-bataljon, “Het Bataljon van de 21 Nationaliteiten”, dat deel uitmaakte van de XIIIde Internationale Brigade. Na de oprichting van deze brigade in december 1936 was deze eenheid in de wintermaanden daarna gelegerd in de Sierra Nevada, het gebergte ten zuidoosten van Granada. Er was een Nederlands peloton waarvan Simon Luitze deel uit maakte. Deze leverde in 1938 een bijdrage aan een boek over dit Tschapaiew-bataljon en vertelt daarin o.a. de lotgevallen van Luppe Leeuwerke en Toon Gottmer, die hij zich een jaar later herinnerde als Leeuwerikken respectievelijk Toni Godfrid:
“.... Bij het eerste treffen met de fascisten in de sneeuwbergen bij Pitres waren het ook de Hollanders, die voorop gingen en het net veroverde dorp binnentrokken. Het goede optreden werd geprezen, kameraad Leeuwerikken werd tot pelotonscommandant benoemd en ik politiekcommissaris van dit peloton en twee andere Hollanders waaronder Toni Godfrid tot sectieleiders.”
Later werden ze ingezet om de toenmalige spoorlijn van het in nationalistische handen zijnde Cordoba naar het noorden af te snijden:
“.... En zo trokken we in de nacht van 3 op 4 april naar Valsequillo. De 3de compagnie waarbij wij waren ingedeeld zou niet deelnemen aan de aanval op het station. Vanaf 200 meter zagen wij andere kameraden met heldenmoed dit station veroveren. Toen dat gebeurd was moesten wij naar voren, strijdend en springend langs de weg die naar het dorp liep en die zwaar onder vuur werd genomen door de fascisten. Bij het eerste huis in het dorp waar we dekking zochten was kameraad Leeuwerikken er zoals altijd weer als eerste. We waren als kinderen zo blij toen we in de verte onze tanks hoorden aankomen die het dorp van fascisten zuiverden. “
Bij deze gevechten zou Luppe Leeuwerke sneuvelen maar ook voor Toon Gottmer liep het niet goed af:
“....Andere kameraden zijn aan dit front gewond geraakt , o.a. sectieleider Toni Godfrid, zodat er maar 8 man over waren.”
Omdat de vele talen die gesproken werden in het Tschapaiew-bataljon met zijn 21 nationaliteiten tot wel erg veel verwarring in de dagelijkse organisatie hadden geleid en eveneens tot onduidelijkheid in de bevelvoering aan het front hadden gezorgd, werd dat bataljon eind 1937 opgeheven. De 21 nationaliteiten werden verdeeld over andere eenheden. De Nederlanders kregen toen, als onderdeel van de XIde Internationale Brigade, een eigen compagnie (“De Zeven Provinciën”) onder aanvoering van kapitein Piet Laros (bijnaam “Hollander Piet”).
Pas in mei 1939 keerde Toon uit Frankrijk weer terug in Amsterdam en nam zijn beroep van bloemenkoopman weer op. Bloemenkoopman bleef hij tot voorjaar 1942. Maar in de herfst van dat jaar zat hij gevangen in het SS-Kamp Amersfoort. De reden waarom hij daar door de Duitse bezetter was opgesloten is niet bekend. Hoewel hij niet joods, Sinti of Roma was kwam hij toch terecht in het concentratiekamp Auschwitz. Daar overleed hij op 41-jarige leeftijd.
- Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1676
- Stadsarchief Amsterdam
- "Erfahrungen eines Holländers in der XIII. Brigade von Simon Luitze", pp. 253-255, in: "Tschapaiew". Das Bataillon der 21 Nationen. Dargest. in Aufzeichnungen seiner Mitkämpfer [O. Brunner, E. Fischer, W. Hofer u.a.], redigiert von A. Kantorowicz. (Madrid: Torrent, 1938)
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-L.14
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.2-D.124-L.130
- Informatie Eddy van der Pluijm – Kamp Amersfoort