Tijdens de agrarische crisis in de tachtiger jaren van de 19de eeuw trokken veel Nederlandse landarbeiders naar de grote steden in wat nu de randstad wordt genoemd. Deze crisis viel samen met de opkomst van de industrialisatie in Nederland vanaf circa 1870. Er vond een grote binnenlandse migratie plaats: voornamelijk uit Noord-Brabant naar Rotterdam en uit Friesland naar Amsterdam. In dertig jaar tijd verdubbelde de Amsterdamse bevolking.
De grootouders van Jan Homma kwamen in 1890 vanuit Balk in Gaasterland met vijf kinderen, waaronder Jans vader, naar Amsterdam. Hier werden nog eens vijf kinderen geboren. De jongens van deze familie, de vader en de ooms van Jan Homma, waren resp. bootwerker, loswerkman en expeditie-knecht. Jan Homma zat na de lagere school twee jaar op de ULO en werd net als zijn drie oudere broers chauffeur. Ook leerde hij piano en gitaar spelen. Omdat zijn oudste twee broers waren afgekeurd en zijn oudere broer Ko buitengewoon dienstplichtig was (“uitgeloot”) moest Jan in militaire dienst. Hij was in 1933 ingedeeld bij het 5deRegiment Infanterie in Amersfoort. Hierna trouwde hij en kreeg twee zoons. Het gezin woonde in de Wilhelminastraat achter een schoenmakerij.
Jan Homma en zijn vader en veel andere familieleden waren bij de Amsterdamse politie al bekend als zeer links georiënteerd. De jongere broer van Jans vader, Hendrik Homma, was een bekende CPN-er in de Spaarndammerbuurt. Ook Jan werd lid van de communistische partij.
Zijn broer Ko werd na de Februari-staking en de Duitse inval in de Sovjet-Unie in 1941 opgesloten in kamp Amersfoort. Hij behoorde tot een groep van 100 CPN-bestuursleden die op 31 augustus 1941 als represaille op bevel van de hoogste SS-officier in Nederland, SD-Chef Rauter, naar Duitse concentratiekampen werden afgevoerd. Als één van de weinigen overleefde hij de oorlog. Uiteindelijk kwam hij terecht in kamp Natzweiler en werd in 1945 in Dachau door de Amerikanen bevrijd.
In de dertiger-jaren crisistijd was Jan Homma vaak werkloos en hij vertrok in februari 1937 naar Spanje. Zijn neef Boonekamp was hem reeds voorgegaan. Die kende hij goed want die was in de twintiger jaren een paar keer bij zijn vader en moeder, en ook bij hun oom Hendrik Homma in de kost geweest.
Maar hij was in juni al weer terug in Amsterdam. Over deze korte episode in zijn leven heeft Jan Homma uitgebreide en gedetailleerde verklaringen afgelegd bij de instanties van de Nederlandse overheid. Ook noemde hij namen van CPN-bestuurders en politiek-commissarissen (en hun schuilnamen) en van een paar Nederlandse vrijwilligers in Spanje. Hij stelde dat hij in Spanje had willen werken en nooit had willen vechten.
Zijn vertrek naar Spanje werd misschien niet door de hele familie met enthousiasme ontvangen. Vlak voor dat vertrek meldde zijn vader zich op 6 februari op het Hoofdbureau van Politie in Amsterdam. Hij vertelde dat Jan de volgende ochtend met ongeveer 40 andere Spanjevrijwilligers met de Pullmantrein naar Parijs zou vertrekken. De politie heeft toen op die 7de februari op het Centraal Station de reizigers op deze en andere treinen naar Frankrijk gecontroleerd - echter zonder enig resultaat. Een week later was vader Homma weer op het bureau met de mededeling dat zijn zoon op 10 februari was vertrokken. De Amsterdamse politie maakte van bovenstaande een proces-verbaal op bestemd voor de Officier van Justitie Van Dullemen. Wilde de vader van Jan dat zijn volwassen zoon werd aangehouden, omdat hij en eventueel zijn schoondochter (de moeder van één van zijn kleinkinderen en zwanger van de volgende) niet wilden dat Jan naar Spanje zou gaan? Ging zijn vader hierin zo ver dat hij de politie, toch een’uitvoeringsorgaan van de klassenvijand’ , daarvoor inschakelde? Maar toen Jan eenmaal was vertrokken, waarom dit, toch een fait-accompli, nog een keer te gaan vertellen op het politiebureau? Trouwens, in de brief van de Amsterdamse Hoofdcommissaris van Politie Versteeg aan de Procureur-Generaal te Amsterdam met bovenstaand verhaal, beklaagde deze zich dat hij er een beetje genoeg van had om steeds maar weer internationale treinen met bestemming Frankrijk te moeten controleren op Spanjegangers, “…daar dit wel steeds bona fide derde klasse reizigers beduidenden last brengt.” Wilde je ongestoord naar Spanje dan was reizen in de eerste of tweede klas dus een pré…..
Het hier onderstaande relaas is een samenvatting van een door Jan Homma afgelegde verklaring op het Nederlandse Consulaat-Generaal in Parijs, afkomstig uit een brief van de Consul-Generaal te Parijs Drooglever Fortuyn aan de minister van Buitenlandse Zaken in Den Haag van 7 juni 1937.
Jan Homma vertelde hoe hij in Spanje terecht was gekomen. Hij had gereageerd op een advertentie in “De Telegraaf” waarin chauffeurs en monteurs werden gevraagd voor werk in het buitenland. Volgens afspraak vervoegde hij zich in Hotel Suisse in de Kalverstraat waar hij werd ontvangen door een Spanjaard en een Nederlandse tolk. Hij werd aangenomen voor werk in Spanje en zou fl.20,50 hebben ontvangen voor aanschaf van een paspoort en een treinkaartje naar Parijs. Hij werd in Parijs opgevangen door een Fransman nadat hij als herkenningsteken een zakdoek uit zijn zak moest halen. Vanaf een communistisch partijlokaal werd hij samen met andere vrijwilligers voor Spanje op de trein naar Perpignan gezet. Daarvandaan gingen ze met autobussen de Spaanse grens over en toen naar Albacete, het hoofdkwartier van de Internationale Brigades. Men wilde hem daar inlijven bij die Internationale Brigades maar dit zou hij geweigerd hebben. Hij kwam te werken in een “militair autopark” in de buurt en verdiende daar 135 pesetas per 10 dagen. Omdat het hem daar niet beviel vertrok hij naar Valencia. Ook zou er sprake zijn geweest van een relatie met een vrouw, die zwanger van hem was geworden (‘escandalo’). Op het Nederlandse consulaat aldaar ontmoette hij Arnold de Vries en Martin Broers, die ook terug naar Nederland wilden. In een later verhoor bij de Amsterdamse politie op 8 juli 1937 vertelde Jan Homma dat deze twee alleen een uniform hadden en dat hij ze toen burgerkleding leende. Van de Nederlandse Consul kreeg hij 50 pesetas voor de reis naar Barcelona. Gedrieën kwamen ze daar aan. Van de Consul in Barcelona kreeg Jan Homma reispapieren en via de Spaanse grensplaats Portbou kwam hij op 29 mei 1937 samen met Arnold de Vries en Martin Broers via Cerbère Frankrijk binnen. Na een bezoek aan de Consul-Generaal in Marseille gingen ze uit elkaar en kwam Jan Homma op 3 juni alleen aan op het Nederlandse Consulaat in Parijs. Hij vertelde daar dat hij nooit aan de strijd had deelgenomen en enigszins was teruggekomen van zijn communistische idealen. Hij kreeg treinkaartjes naar Roosendaal en Amsterdam en wat geld voor onderweg en ging terug naar Nederland.
Dit verhaal bevestigde Jan Homma nog eens tijdens het bovengenoemde verhoor door de politie op 8 juli 1937 in Amsterdam en het werd vermeld in een brief van de Hoofdcommissaris Versteeg aan de Procureur-Generaal te Amsterdam. Dit verhoor maakte deel uit van een door Minister van Justitie Goseling gelast onderzoek naar het werven van vrijwilligers voor de strijd in Spanje. Dit omdat bij Koninklijk Besluit van 11 juni 1937 het werven van deze vrijwilligers moest worden tegengegaan. Er werd toen onder andere onderzocht wie de twee mannen waren geweest in Hotel Suisse in de Kalverstraat, Maar van hen was uiteindelijk geen spoor te vinden.
In november 1937 werd Jan Homma opnieuw verhoord. Dit verhoor werd door de Amsterdamse politie opgenomen in twee proces-verbalen: nr 501a en 502 van respectievelijk 23 en 24 november 1937. De Amsterdamse politie was zeer geïnteresseerd in de Nederlandse politieke commissarissen in Spanje en de rol van de CPN in het werven van Nederlandse vrijwilligers voor de strijd in Spanje aan de zijde van de Republikeinse Volksfrontregering. Hierin was Jan Homma hun terwille…
Hij vertelde dat er in Albacete namens de CPN twee Nederlandse politieke commissarissen waren: Winter en van Zomeren. In van Zomeren herkende hij gelijk Arie Jansma, een CPN-functionaris in Amsterdam. De politie had een foto van Arie Jansma en Jan Homma bevestigde dat dit Arie Jansma was, alias van Zomeren in Spanje.
Omdat Jan Homma terug naar Nederland wilde had hij dit herhaaldelijk aan Politiek Commissaris Winter kenbaar gemaakt. Die gaf hem uiteindelijk het advies om een brief naar het CPN-bestuur in Amsterdam te sturen, wat hij uiteindelijk gedaan had. Maar omdat het hem allemaal te lang duurde vluchtte hij naar het Nederlandse Consulaat in Valencia. Hij vertelde dat hij door CPN-bestuurslid Struik door de Communistische Partij niet als deserteur werd beschouwd omdat er twee dagen na zijn desertie toestemming was gekomen dat Jan Homma terug naar Nederland mocht. Verder noemde hij tijdens het verhoor nog de namen van de Spanjestrijders Herman Schregardus en Jan Stol en weer de namen van Arnold de Vries en Martin Broers. Ook vertelde hij dat de voorzitter van de CPN tevens gemeenteraadslid in Amsterdam, Ko Beuzemaker, in Albacete enige tijd op bezoek was geweest. Hij gaf details over de wijze van correspondentie tussen de politiek commissarissen in Spanje en het bestuur van de Communistische Partij in Nederland en: “Homma is van meening, dat achter alles wat betreft het voorthelpen naar, of het zoogenaamd ronselen voor Spanje, de C.P.N. staat".
Wat was hier aan de hand geweest? Hoe kon een actieve CPN-er, ingebed in een CPN-familie, dit vertellen? Werd hij onder druk gezet met dreigende strafvervolging en vertelde hij alleen zaken die de politie toch al wist? In ieder geval had Jan Homma zijn Nederlandse nationaliteit verloren.
Op 22 september 1937 werd Jan Homma veroordeeld tot een boete van fl.15,= of zes dagen gevangenisstraf vanwege mishandeling van een NSB-er. Van augustus 1939 tot en met de meidagen van 1940 was hij gemobiliseerd in het Nederlandse leger. In december was hij overgeplaatst naar het Korps Motordienst. In januari 1942 begon hij met zijn vader, broers en een zwager een loonpakkerij op de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam. Het Gewestelijk Arbeids Bureau(GAB) concludeerde in 1943 dat dit bedrijf goeddeels als dekmantel fungeerde om de tewerkstelling in Duitsland, de zgn. ‘Arbeitseinsatz’, te ontduiken. Hierna negeerde Jan Homma enige keren oproepen van het GAB, maar nadat de ‘Feldgendarmerie’ op zijn huisadres in de Egelantierstraat in de Jordaan aan de deur was geweest, meldde hij zich toch bij het GAB in gebouw Atlanta bij het Leidsebosje. Op 13 juli 1943 werd Jan Homma naar Duitsland gestuurd. Hij kwam in dienst van het Reichsverkehrsministerium of RVM in Berlijn. Als vrachtwagenchauffeur voor het vervoer van zand en grind werd hij ingekwartierd in het plaatsje Motzen, 10 km ten zuiden van Berlijn. Al vrij snel meldde hij zich ziek, maar omdat men vond dat hij een simulant was, werd hij opgesloten in een Arbeitslager. Jan wist met ene Antoon Feldhuis papieren te bemachtigen en samen keerden ze illegaal terug naar Amsterdam. Zijn vrouw vertelde de instanties dat ze niet beter wist of haar man zat nog in Duitsland. Jan zat daarentegen voornamelijk thuis ondergedoken en verleende hulp aan onderduikers in de loonpakkerij op de Oudezijds Achterburgwal, waar ook wapens lagen opgeslagen.
In de zomer na de bevrijding meldde Jan Homma zich aan als oorlogsvrijwilliger bij de Koninklijke Landmacht. Hij kwam op 27 september 1945 als soldaat-chauffeur in dienst bij het Korps Aan- en Afvoertroepen. In 1946 verbleef hij enige maanden in Oostenrijk bij de Nederlandse Militaire Missie bij de Geallieerde Raad voor Oostenrijk. Daar wordt uit een relatie later in Wenen nog een zoon geboren. Op 21 september 1946 werd Jan Homma gedetacheerd bij de Militaire Stafcompagnie van het Commisariaat-Generaal voor de Recuperatie (CGR) in Duitsland. Deze regeringsinstantie hield zich bezig met het terughalen van door de nazi’s geroofde goederen in de meest brede zin van het woord. Op 1 september 1947 werd het dienstverband beëindigd.
In 1948 werd door de Politieke Recherche Amsterdam onderzoek gedaan naar Jan Homma’s oorlogstijd vanwege zijn dienstbetrekking bij het Duitse overheidsorgaan RVM en het opduiken van een ‘Uberweisungsschein” (giro-overschrijvingsbiljet) van de N.S.K.K.(National-Sozialistische Kraftwagen Korps). Jan Homma kon duidelijk maken dat hij gedwongen te werk was gesteld in Duitsland en dat hij na ruim een maand al de benen had genomen naar Amsterdam. Een paar getuigen bevestigden dat verhaal en verklaarden tevens dat Jan Homma ondergedoken had gezeten en hulp had verleend aan andere onderduikers.
Jan Homma bleef tot 1976 in Amsterdam wonen en werken. De laatste negen jaar van zijn leven sleet hij met z’n vrouw zijn oude dag in Hoorn waar hij in 1985 op 72-jarige leeftijd overleed.
- Stadsarchief Amsterdam
- CID-lijst links-extremistische personen 1939 – BVD 59/76 - : http://resources.huygens.knaw.nl/pdf/cid/2200-2299/2232.pdf -BVD 59/76 -Door de CID opgestelde lijst van links-extremistische personen geordend per gemeente, met alfabetische klapper, 1939.
- Niod, Amsterdam 077 1107 / 1218
- Verzetsmuseum, Amsterdam – Geen Nummers maar Namen – 2015, Nederlandse Politieke Gevangenen in Concentratiekamp Dachau
- Archief Internationale Brigades, Moskou – RGASPI F.545-Op.6-D.403-L.14
- Nationaal Archief 2.09.22, Ministerie van Justitie, 1914-1940 (Geheim Archief), inventarisnr 16810
- Nationaal Archief, 2.09.99 - Archiefbescheiden betreffende Oud-Spanjestrijders, nummer toegang 2.09.99, inventarisnummers 28 en 94
- Nationaal Archief, Den Haag – Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, CABR 91619 (PRA Amsterdam 16118), CABR 106969 (PF Amsterdam T59643)
- Ministerie van Defensie – Informatiebeheer, Kerkrade
- Informatie van de zoon van Jan Homma via Merel Blok