Jan Koestal was zoon van de sigarenmaker Antonie Johannes Koestal (1889-1968) in Sneek. Zijn moeder heette Catharina Efdé. Jans vader Antonie trouwde drie keer. Uit het eerste huwelijk werden dochter Fie en zoon Jan geboren. Jans moeder is niet oud geworden (ca. 28 jaar). Na haar overlijden trouwde Antonie nog tweemaal. Ook zijn tweede echtgenote werd niet oud. Uit de twee latere huwelijken stammen nog twee dochters en een zoon.
Jans vader is na de verhuizing naar Hilversum (in 1937) bij de Vara gaan werken. Jan was in zijn jeugd samen met zijn zus Fie lid van de AJC.
Jan Koestal volgde de zevenjarige ambachtsschool en was loodgieter en later ook gediplomeerd elektricien. Toen hij op 9 mei 1932 voor militaire dienst gekeurd werd, was hij 1 meter 73 lang en woog hij 61 kilo. Hij werkte in dienst bij de genie en radio. In 1934 ging hij met groot verlof, in de zomer van 1937 moest hij op herhalingsoefening. In oktober van dat jaar ontving hij ‘bewijs van ontslag wegens gebreken’. In 1937 is Koestal ingeschreven in het bevolkingsregister van Hilversum. Op zijn kaart staat vermeld dat hij op 6 januari 1937 zijn paspoort ontving. Hij heeft tot zijn pensioen bij de firma Calis (loodgietersbedrijf) in Hilversum gewerkt.
Koestal kreeg een zoon en een dochter. Tineke Koestal herinnert zich: ,,Mijn vader was overtuigd socialist, aanvankelijk communist. Wij hebben thuis heel lang De Waarheid gelezen. Ik denk dat mijn grootvader reeds communistische sympathieën had. Mijn vader was voordat hij naar Spanje ging al bevriend met Arie van den Brink. De families hebben lang contact gehouden, tot in de jaren vijftig. Mijn moeder heeft nog heel wat jaren zaadjes uit de tuin van Arie van den Brink in haar keuken bewaard. Op de crematie van mijn vader verscheen plots ook een kleine man in een groen legerjack, die een heel verhaal hield over Spanje. Naderhand hebben we thuis een kist gevonden met paperassen over de burgeroorlog - er zaten ook kogels in - maar die kist is zoek geraakt.”
Half januari 1937 besloot Jan Koestal met zijn Hilversumse kameraden Arie van den Brink en Jan Antonie Johannes de Wit naar Spanje te gaan. Op 20 maart 1937 heeft het drietal zich op het Nederlands Consulaat in Parijs gemeld met het verzoek tot repatriëring naar Nederland. Zij lieten de aspirant vice-consul J.H. Cramwinckel weten dat zij niet in Spanje gevochten hadden en dat ook nooit van plan waren geweest. ,,Juist omdat men hen had willen dwingen te vechten waren zij op het laatste oogenblik erin geslaagd te ontvluchten”, zo meldde Cramwinckel aan het ministerie van Buitenlandse zaken. De drie Hilversummers zouden als werklozen naar Parijs vertrokken zijn, waar zij in een cafeetje op het Gare du Nord een man hadden gesproken die hen had voortgeholpen naar Spanje, steeds in de veronderstelling dat daar werk te vinden was. De Wit leverde zijn voorlopig paspoort in, Koestal en Van den Brink deden hetzelfde met hun geldige paspoort. Daarop kregen zij ieder 15 francs voor het levensonderhoud en werden op transport gezet naar het vaderland. Zij hadden op Cramwinkel een redelijk betrouwbare indruk gemaakt, maar hij achtte een verder onderzoek naar hun antecedenten gewenst. Koestal gaf in Parijs als beroep op ‘matroos der koopvaardij’ en zijn adres in Hilversum: Planetenstraat 35.
Op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken liet de burgemeester van Hilversum in april 1937 door de politie ter plaatse een onderzoek instellen naar het wel en wee van de drie mannen in Spanje. Op het politiebureau legde het drietal een uitgebreidere verklaring af dan in Parijs. ,,Ongeveer half Januari 1937, den juisten dag en datum weten wij niet meer, zijn wij met ons drieën per trein van Hilversum naar Parijs vertrokken om aldaar werk te zoeken bij de opbouw van de wereldtentoonstelling. Dit gelukte ons echter niet omdat vreemdelingen niet te werk worden gesteld.
Opzekeren dag maakten we in een klein café, nabij de ‘Gare de Nord’ te Parijs kennis met een ons onbekende man, die ons mededeelde dat wij in Spanje zeer zeker werk zouden kunnen krijgen aangezien veel mannen naar het front waren vertrokken. Hij zou daar voor kunnen zorgen.
Voor ons vertrek uit Hilversum hadden wij ook al dikwijls gehoord, dat in Spanje werkkrachten gezocht werden, zoodat wij beslooten naar dit land te gaan. Op een bepaald uur moesten wij ons naar een station te Parijs vervoegen, waar wij van dien onbekenden man spoorkaartjes kregen voor de reis Parijs-Perpignan. Wij reisden in gezelschap van een honderdtal Amerikanen, die evenals wij, naar Spanje gingen om te werken. In Perpignan stapten wij over in autobussen en reden daarmede naar Vigeires (Spanje).
We vertoefden aldaar eenige dagen, zonder dat we iets behoefden te doen. Daarna gingen wij verder naar Albacete waar wij in militair uniform werden gestoken, doch geen wapens ontvingen. Na een kort oponthoud ging de reis weer verder naar Villa Nueva de la Gara. In laatstgenoemde plaats werden wij in barakken ondergebracht en werden we militair afgericht. Den geheelen dag exerceeren en andere oefeningen. Het was echter heel gemakkelijk en we werden er niet moe van.
In deze barakken vertoefden menschen van verschillende nationaliteiten. Ongeveer 3 weken bleven we hier en gingen toen op een zekeren dag terug naar Albacete, waar ons wapens, patronen en gasmaskers werden uitgereikt. Dienzelfden dag werden we op groote vrachtauto’s geladen en, zooals ons later bleek, naar het front gereden. Volgens onze berekening lagen we ongeveer 35 K.M. ten Zuid-Oosten van Madrid. Wij zaten in de 3e loopgraaf van het front van Jarama boven op een heuvel. Op afstanden van ongeveer 200 en 300 meter voor ons bevonden zich de 2e en 1e loopgraaf. Nadat wij daar ongeveer 2 dagen hadden vertoefd, kwam er van de zijde van ‘Franco’een hevig artillerievuur en verschenen boven ons vliegtuigen van de rechtse luchtmacht, die bommen wierpen. Wij schrokken geweldig en dachten, dat de wereld zou vergaan, zoo’n lawaai en geschreeuw en gekerm was er om ons heen. Na afloop van het bombardement hebben wij ons ziek gemeld en werden wij vervoerd naar een hospitaal in de omgeving van Morata. Wij kwamen in behandeling bij een Duitschen dokter, die ons 14 dagen ‘rust’ voorschreef, om weer op verhaal te komen. Gedurende deze rusttijd zagen wij kans ‘Burgerkleeding’ te stelen en namen wij op zekeren avond de vlucht, omdat wij wel zagen, dat dit de eenige kans was om uit Spanje weg te komen. Te voet, meerijdend op auto’s gingen we in de richting van Valencia, totdat wij bij het oversteken van een rivier door militie-soldaten werden aangehouden. Een officier wisten wij echter wijs te maken, dat we op weg waren naar Valencia om dienst te nemen op de regeeringsvloot. Hij geloofde ons gelukkig en hielp ons voort per trein naar Valencia, waar wij ons bij den Nederlandschen consul vervoegden. De consul verschafte ons de middelen om naar Barcelona te gaan en nadat wij ons daar ook bij den Nederlandschen consul hadden gemeld, vertrokken wij met zijn hulp een week later met een Fransche boot naar Marseille. Met hulp van den Consul aldaar gingen we via Parijs naar Holland.
Wij zijn door niemand geronseld voor Spanje. Het reisgeld Hilversum-Parijs hebben we zelf opgespaard. In Parijs is de verdere reis voor ons betaald door ‘een onbekende’ zooals wij reeds hebben gezegd. In Spanje aangekomen hebben we dadelijk wel gemerkt, dat wij voor het leger bestemd waren, maar het was ons onmogelijk om toen de vlucht te nemen. Wij hebben wel dikwijls bij de autoriteiten geprotesteerd, dat wij als soldaat werden gebruikt, maar dat hielp allemaal niets. Daarbij kwam nog, dat wij geen van allen een woord Spaansch kenden, zoodat gedachtenwisseling heel moeilijk was. In Spanje hebben we geregeld te eten gehad, wel niet zo goed als wij in Holland gewoon waren, maar het ging toch.
Ons soldij bedroeg 6 peseta per dag, maar we hebben in totaal maar 60 peseta ontvangen. Onze kleeding, die wij droegen bij ons vertrek in Holland, alsmede onze koffers met ondergoed en gereedschappen hebben wij in moeten leveren en zijn wij kwijt. Wij hebben geen andere kleeding meer, dan hetgeen wij voor onze vlucht uit het hospitaal bij Morata hebben ‘weggenomen’.
Wij blijven er bij, dat wij niet ‘vrijwillig’naar het Spaansche front zijn geweest, maar door omstandigheden zijn gedwongen. Toen wij eenmaal in Spanje waren konden wij niet meer terug.”
Bij de politie in Hilversum gaf Koestal als beroep op: loodgieter-elektricien. Zijn adres bleef het zelfde: Planetenstraat 35.
- Bevolkingsregister Hilversum
- Informatie dochter Tineke Koestal en half-broer Anton Koestal, september 2015
- www.militieregisters.nl
- Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1679