WIT, Jan Andries Cornelis de

Jan Andries Cornelis
de
Wit
Geboren:
Amsterdam
30 oktober 1913
Levensbeschrijving: 

De Amsterdammer Jan Andries Cornelis de Wit, van beroep lichtmatroos, werd op 12 december 1929 ingeschreven in het Bevolkingsregister van Hilversum. Op 9 maart 1931 werd hij daar ‘ambtshalve’ uitgeschreven, hetgeen betekend kan hebben dat de matroos inmiddels was vertrokken naar Duitsland. Bijgevoegd is namelijk de aantekening ‘11e volkstelling (Duitsland)’. De elfde volkstelling werd gehouden op 31 december 1930.

Zijn ouders trouwden op 24 juni 1916 in Bolsward. Uit dit huwelijk werd in 1912 ook een dochter geboren. Op 18 december 1913, kort na de geboorte van zoon Jan vertrok het gezin van Amsterdam naar Den Helder, waar de vader van Jan waarschijnlijk werk heeft gehad als sergeant-ziekenverpleger in het hospitaal van de marine. In 1922 verhuisde het gezin naar Den Haag.

Jan volgde na de lagere school een driejarige opleiding op de Handelsschool. Een paar dagen na zijn achttiende verjaardag, op 3 november 1931, tekende hij een contract voor vijf jaar dienst bij de Koloniale Reserve. Na een verblijf in Nijmegen vertrok hij naar Nederlands Oost-Indië, waar vandaan  hij op 29 januari 1934 terugkeerde. Na ontscheping en afmonstering in Rotterdam volgde ‘ontslag uit vrijwillige verbintenis’. 

Half januari 1937 vertrok Jan de Wit met zijn Hilversumse kameraden Jan Antonie Johannes Koestal en Arie van den Brink naar Spanje. Op 20 maart 1937 meldde het drietal zich op het Nederlands Consulaat in Parijs met het verzoek tot repatriëring naar Nederland. Zij lieten de aspirant vice-consul J.H. Cramwinckel weten dat zij niet in Spanje gevochten hadden en dat ook nooit van plan waren geweest. ",Juist omdat men hen had willen dwingen te vechten waren zij op het laatste oogenblik erin geslaagd te ontvluchten”, aldus het verslag van Cramwinckel aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De drie Hilversummers zouden als werklozen naar Parijs vertrokken zijn, waar zij in een cafeetje op het Gare du Nord een man hadden gesproken die hen had voortgeholpen naar Spanje, steeds in de veronderstelling dat daar werk te vinden was. De Wit leverde zijn voorlopig paspoort in, Koestal en Van den Brink deden hetzelfde met hun geldige paspoort. Daarop kregen zij ieder 15 francs voor het levensonderhoud en werden op transport gezet naar het vaderland. Zij hadden op Cramwinckel een redelijk betrouwbare indruk gemaakt, maar hij achtte een verder onderzoek naar hun antecedenten gewenst.

Op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken liet de burgemeester van Hilversum in april 1937 door de politie ter plaatse een onderzoek instellen naar het wel en wee van de drie mannen in Spanje. Daar legde het drietal een iets uitgebreidere verklaring af dan in Parijs. ,,Ongeveer half Januari 1937, den juisten dag en datum weten wij niet meer, zijn wij met ons drieën per trein van Hilversum naar Parijs vertrokken om aldaar werk te zoeken bij de opbouw van de wereldtentoonstelling. Dit gelukte ons echter niet omdat vreemdelingen niet te werk worden gesteld.

Op zekeren dag maakten we in een klein café, nabij de ‘Gare de Nord’ te Parijs kennis met een ons onbekende man, die ons mededeelde dat wij in Spanje zeer zeker werk zouden kunnen krijgen aangezien veel mannen naar het front waren vertrokken. Hij zou daar voor kunnen zorgen.

Voor ons vertrek uit Hilversum hadden wij ook al dikwijls gehoord, dat in Spanje werkkrachten gezocht werden, zoodat wij beslooten naar dit land te gaan. Op een bepaald uur moesten wij ons naar een station te Parijs vervoegen, waar wij van dien onbekenden man spoorkaartjes kregen voor de reis Parijs-Perpignan. Wij reisden in gezelschap van een honderdtal Amerikanen, die evenals wij, naar Spanje gingen om te werken. In Perpignan stapten wij over in autobussen en reden daarmede naar Vigeires (Spanje). (verschrijving van Figueras)

We vertoefden aldaar eenige dagen, zonder dat we iets behoefden te doen. Daarna gingen wij verder naar Albacete waar wij in militair uniform werden gestoken, doch geen wapens ontvingen. Na een kort oponthoud ging de reis weer verder naar Villa Nueva de la Gara. (verschrijving van Jara) In laatstgenoemde plaats werden wij in barakken ondergebracht en werden we militair afgericht. Den geheelen dag exerceeren en andere oefeningen. Het was echter heel gemakkelijk en we werden er niet moe van.

In deze barakken vertoefden menschen van verschillende nationaliteiten. Ongeveer 3 weken bleven we hier en gingen toen op een zekeren dag terug naar Albacete, waar ons wapens, patronen en gasmaskers werden uitgereikt. Dienzelfden dag werden we op groote vrachtauto’s geladen en, zooals ons later bleek, naar het front gereden. Volgens onze berekening lagen we ongeveer 35 K.M. ten Zuid-Oosten van Madrid. Wij zaten in de 3e loopgraaf van het front van Jarama boven op een heuvel. Op afstanden van ongeveer 200 en 300 meter voor ons bevonden zich de 2e en 1e loopgraaf. Nadat wij daar ongeveer 2 dagen hadden vertoefd, kwam er van de zijde van ‘Franco’ een hevig artillerievuur en verschenen boven ons vliegtuigen van de rechtse luchtmacht, die bommen wierpen. Wij schrokken geweldig en dachten, dat de wereld zou vergaan, zoo’n lawaai en geschreeuw en gekerm was er om ons heen. Na afloop van het bombardement hebben wij ons ziek gemeld en werden wij vervoerd naar een hospitaal in de omgeving van Morata. Wij kwamen in behandeling bij een Duitschen dokter, die ons 14 dagen ‘rust’ voorschreef, om weer op verhaal te komen. Gedurende deze rusttijd zagen wij kans ‘Burgerkleeding’ te stelen en namen wij op zekeren avond de vlucht, omdat wij wel zagen, dat dit de eenige kans was om uit Spanje weg te komen. Te voet, meerijdend op auto’s gingen we in de richting van Valencia, totdat wij bij het oversteken van een rivier door militie-soldaten werden aangehouden. Een officier wisten wij echter wijs te maken, dat we op weg waren naar Valencia om dienst te nemen op de regeeringsvloot. Hij geloofde ons gelukkig en hielp ons voort per trein naar Valencia, waar wij ons bij den Nederlandschen consul vervoegden. De consul verschafte ons de middelen om naar Barcelona te gaan en nadat wij ons daar ook bij den Nederlandschen consul hadden gemeld, vertrokken wij met zijn hulp een week later met een Fransche boot naar Marseille. Met hulp van den Consul aldaar gingen we via Parijs naar Holland.

Wij zijn door niemand geronseld voor Spanje. Het reisgeld Hilversum-Parijs hebben we zelf opgespaard. In Parijs is de verdere reis voor ons betaald door ‘een onbekende’ zooals wij reeds hebben gezegd. In Spanje aangekomen hebben we dadelijk wel gemerkt, dat wij voor het leger bestemd waren, maar het was ons onmogelijk om toen de vlucht te nemen. Wij hebben wel dikwijls bij de autoriteiten geprotesteerd, dat wij als soldaat werden gebruikt, maar dat hielp allemaal niets. Daarbij kwam nog, dat wij geen van allen een woord Spaansch kenden, zoodat gedachtenwisseling heel moeilijk was. In Spanje hebben we geregeld te eten gehad, wel niet zo goed als wij in Holland gewoon waren, maar het ging toch.

Ons soldij bedroeg 6 peseta per dag, maar we hebben in totaal maar 60 peseta ontvangen. Onze kleeding, die wij droegen bij ons vertrek in Holland, alsmede onze koffers met ondergoed en gereedschappen hebben wij in moeten leveren en zijn wij kwijt. Wij hebben geen andere kleeding meer, dan hetgeen wij voor onze vlucht uit het hospitaal bij Morata hebben ‘weggenomen’.

Wij blijven er bij, dat wij niet ‘vrijwillig’naar het Spaansche front zijn geweest, maar door omstandigheden zijn gedwongen. Toen wij eenmaal in Spanje waren konden wij niet meer terug.”

Toen De Wit zich bij het Nederlands consulaat in Parijs meldde gaf hij als beroep ‘zeeman’ op. Zijn adres was Huygensstraat 116 (op kamers). Hij vertelde daar dat hij van 1932-‘34 bij de Koninklijke Reserve in Nijmegen had gediend, waar hij het laatste jaar ‘wegens platvoeten’ was ontslagen.

Toen hij op 19 april 1937 werd verhoord door de politie te Hilversum gaf hij als adres op: Leeuwenstraat 49a, Hilversum. In dit rapport staat tevens dat De Wit op 29-1-1934 ontslagen is uit het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger wegens ‘zeer slecht gedrag (dienstweigering, wederspannigheid letsel tengevolge hebbend).’

Van De Wit ontbreekt verder ieder spoor. Het is niet onmogelijk dat hij opnieuw naar Spanje is getrokken. Op een lijst uit de cartotheek van Albacete staat achter de naam Jan de Wit, geboren op 30-10-13, de datum 15 december 1937 genoteerd. Als adres is vermeld: Koehoornstraat 29, Amsterdam. Op een andere lijst met Voluntarios Holandeses, gedateerd mei 1938, is een 25-jarige soldaat Jan de Wit te vinden.  Ten slotte treffen we een 25-jarige Jan Andries de Wit aan als ‘desertor’ op een ongedateerde lijst van tientallen Nederlandse ‘deserteurs, verraders, spionnen en criminelen’. Ten slotte is ook nog een mededeling van een teruggekeerde kameraad die inhoudt dat Jan Andries Cornelis de Wit geraakt zou zijn bij een luchtaanval bij Belchite. Het zou dus kunnen zijn dat hij is omgekomen in Spanje.

Bronnen: 
  • RGASPI. F.545. Op.6. D.35 & RGASPI. F.545. Op.6. D.36
  • Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1679
  • Nationaal Archief, 2.05.286, Gezantschap Spanje 1939-1954, inv. nr 652
  • www.militieregisters.nl
  • Bevolkingsregister Hilversum
  • Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-L.212
Auteur: 
Jos De Ley
Laatst gewijzigd: 
30-10-2016
Overige gegevens
Sekse: 
man
Beroep: 
Zeeman
Adres: 
Huygensstraat
Woonplaats: 
Hilversum
Datum vertrek Nederland/aankomst Spanje: 
januari 1937
Datum terugkeer: 
maart 1937
Vader: 
Andries Cornelis de Wit
Beroep vader: 
sergeant ziekenverpleging marinehospitaal
Moeder: 
Jantje Versloot