Op 20 februari 1898 werd in het Groningse Vlagtwedde Albert Mansens geboren. Het kind kreeg de naam van zijn ongehuwde moeder, dochter van een boer. Zijn vader was vermoedelijk de boerenknecht Albert Huiting. Deze Huiting werd nog vóór de geboorte van zijn zoon slachtoffer van een bloederig misdrijf. Vier mannen overvielen hem en knuppelden hem dood; hun motief werd op de rechtszitting, waar ook de ‘hersens van den verslagene in een stopfleschje’ aanwezig waren, niet duidelijk. In 1903 trouwde Alberts moeder met Harm Potze, die hem als zijn zoon erkende en hem zijn nieuwe achternaam gaf. Als kind al voelde Potze zich aangetrokken tot het communisme. In 1917 trouwde Albert met Roelfien Niemeijer, en werd hij, 19 jaar oud, vader van een dochter. Drie jaar later volgde zoon Harm.
Op zoek naar werk verruilde Potze het hoge Noorden voor het diepe Zuiden. In 1920 werd hij houwer in de staatsmijn Emma en vestigde zich met zijn gezin in de Heerlense wijk Meezenbroek. Hier deed hij vakbondswerk en werd hij de voortrekker van de in 1929 opgerichte afdeling Heerlen van de CPN, die in de jaren ’30 steeds zo’n honderd leden telde. Als gemeenteraadslid voor de CPN (1935-1937) verwierf Potze naam omdat hij pleitte voor het uitreiken van warme maaltijden aan werklozen. In kleine kring werd Potze wel de Stalin van Limburg genoemd.
In 1930 behoorde Potze tot de uitverkorenen die vanuit de CPN werden uitgezonden naar Moskou om daar aan de Leninschool de opleiding voor buitenlandse kaders te volgen. De Leninschool was een instelling van de Komintern. Terug in Nederland werd Potze leider van het Zuidelijk Grensbureau van Internationale Rode Hulp, de organisatie die vele honderden Duitse communisten de grens over hielp en praktische steun bood. In 1936 maakte hij ook deel uit van het landelijk partijbestuur van de CPN, en in 1937 stond hij op nummer tien op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen. Gekozen werd hij niet.
In het voorjaar van 1937 reisde Potze naar Spanje. De reis ging via Parijs per trein naar Marseille en per sinaasappelboot, mogelijk vanuit Sète, naar Barcelona. Vandaar naar Albacete, het hoofdkwartier van de Internationale Brigades, waar hij een kamer, een typmachine en een medewerker kreeg toebedeeld. Potze werd de eerste politiek commissaris voor de CPN in Spanje, waar hij werkte onder de schuilnaam ‘Winter’.
Het was zijn taak om de arriverende of juist vertrekkende Nederlandse interbrigadisten wegwijs te maken, tijdelijk onderdak te verzorgen en vooral om ze politiek en mentaal de maat te nemen. Dit laatste was een voortdurende preoccupatie van communistische functionarissen op alle niveau’s ter plaatse. Potze zelf kreeg van een meerdere de beoordeling Ganz ehrlich und betraubar. Aber sektiererisch. Het waren Duitse communisten die in Albacete de dienst uitmaakten, en Potze was hier behoorlijk chagrijnig over. Ook maakte hij zich druk over veel Hollanders die hem onder ogen kwamen: ‘daar heeft van de Hollanders ook een rotzooi gezeten hoor. Je moet niet denken dat het allemaal idealisten waren, want schoften waren er ook bij…als je ze naar het front toe stuurde, de andere dag waren ze weer terug.’ (interview, 1984)
Na een half jaar werd Potze in Albacete vervangen door Janrik van Gilse en verkaste hij naar Parijs om daar de wervingscentrale voor interbrigadisten te gaan bemannen. ‘In Parijs heb ik de hele geschiedenis meegemaakt van Spanje, terwijl ik er niet was. Maar alles wat er naar toeging en alles wat deserteerde, die heb ik allemaal in handen gehad.’(interview, 1984)
Na Parijs werkte Potze een tijdje bij de partijkrant Het Volksdagblad als ‘nachtredacteur’. In september 1940 werd hij in Amsterdam door de Duitse bezetter gearresteerd vanwege zijn politieke overtuiging. Hij zat de hele oorlog in gevangenschap, die eindigde in Dachau.
Een brief van een partijgenoot in het archief van de CPN suggereert dat hij in 1945 en 1946 vanuit Heerlen betrokken was bij ‘naaldensmokkel’. Men smokkelde in die tijd naalden en allerlei andere metalen voorwerpen vanuit Duitsland naar Nederland.
Niet lang na de oorlog werd Potze ‘bureelmedewerker’ bij de Burgerlijke Stand in Amsterdam. Hij hertrouwde hier in 1953 met Harmanna (Manna) Zoet, met wie hij al tientallen jaren een buitenechtelijke relatie had onderhouden. Zoet, ook een Groningse, had in Amsterdam in het verzet gezeten voor de CPN. Ook haar zoon Jurriën Dubbelboer was actief in de partij. In het kielzog van een affaire rond deze Dubbelboer werd Potze tot zijn stomme verbazing door de CPN beschuldigd van spionage voor de Sovjet-Unie en (in 1953) uit de partij gezet. Vermoedelijk wilde de CPN hier goede sier mee maken naar de op dat moment zeer vijandige buitenwereld. De BVD onderzocht de zaak terdege en kon geen enkele aanwijzing voor spionage vinden.
In 1984 maakte de dan 86-jarige Potze, uitvoerig geïnterviewd over zijn Spanjetijd, de indruk van een verbitterde man, die tegen het leven aankijkt als één grote samenzwering. Over Spanje wist hij zich niet veel details te herinneren. Duidelijk is wel dat hij daar niet zijn finest hour had beleefd. Hij vond het jammer dat hij er geen schot had kunnen lossen, maar alleen organisatorisch werk had moeten doen, waarbij hij, voor zijn gevoel althans, onderhorig was aan de Duitse Kominternfunctionarissen.
Potze overleed op 23 juni 1988 in Velsen.
- Archief CPN (IISG Amsterdam ), inventarisnummer 726
- Archief Komintern (RGASPI Moskou) fond 545 opis 6 nr 41
- De Antifascist (Rotterdam) 1988 no 3, p. 25 (hieruit ook de foto)
- A.P.M. Cammaert, Het verborgen front : geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Leeuwarden 1994) passim
- erikdegraaf.blogspot.nl/2012/06
- Marcel Krutzen, biografie van Potze op www.landvanherle.nl/editie/2014/2014-1.pdf
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Archiefbescheiden betreffende Oud-Spanjestrijders, nummer toegang 2.09.99, inventarisnummer 126
- http://resources.huygens.knaw.nl/pdf/cid/2200-2299/2232.pdf. Door de CID opgestelde lijst van links-extremistische personen geordend per gemeente, met alfabetische klapper, 1939.