Jan van Eijk kende een roerige jeugd. Zijn moeder overleed aan de Spaanse griep toen hij acht jaar oud was. “Later kreeg ik een tweede moeder, maar dat was een zwarte kousendame, een zwaar gereformeerde. Dat was niet zo’n goede combinatie,” zo vertelt Van Eijk zelf in een interview uit 1985. Op 14-jarige leeftijd liep hij weg van huis en besloot te gaan varen. Dat heeft hij volgehouden tot z’n 24e. Daarna werd hij werkloos en besloot toen om naar Spanje te vertrekken. De Amsterdammer was fel antifascistisch en vond het belangrijk te strijden tegen het fascisme: “Ik wist dat ik sneuvelen kon, maar ik was zo'n felle antifascist op dat moment.” Die politieke betrokkenheid had hij wel van huis uit meegekregen. Van Eijk omschreef zijn vader als “zo’n felle SDAP’er”.
Samen met goede vriend Arie Kater vertrekt Van Eijk richting Spanje. “Arie Kater was ook een felle jongen. Je wordt er eigenlijk ook mee besmet. We hebben meegemaakt hoe die Mussert lui (NSB’ers, red.) waren. Dat kon niet. Dat voelden we aan, dat het niet kon.” De twee vrienden reisden samen naar Parijs. “Ik had twaalf gulden en daarna had ik geen cent meer. Twaalf gulden om tot in Parijs te komen,” zo vertelde Van Eijk. Kater had alle benodigde informatie gekregen vanuit de communistische partij waar hij lid van was. De vrienden meldden zich in Parijs bij een restaurant waar zij werden opgevangen door Franse communisten. Ze zijn vanuit daar met een groep naar Spanje afgereisd. “Een man of dertig waren we. En toen zijn we lopend over de Pyreneeën gegaan tot Figueras.” De tocht over de Pyreneeën was zwaar. Met name door de kou en andere weersomstandigheden. “We moesten af en toe door plassen. Mijn mooie beige broek was een bonk modder en rotzooi. Zo kwamen we over de Pyreneeën. Daar hebben we 17 uur over gelopen,” aldus Van Eijk.
Na een training van een week of drie werd de zeeman scherpschutter. Met de Internationale Brigade trok hij langs verschillende fronten en steden. In de steden werden alle soldaten hartelijk ontvangen door de plaatselijke bevolking. Zo vertelde Van Eijk: “Als je in een tram kwam, dan stonden jonge mensen en oude mensen allemaal voor je op.” Maar aan het front was het afzien, zo blijkt uit zijn omschrijving: “Het was koud. Je was wel met allerlei mensen samen, maar je leefde eigenlijk voor jezelf. Je ging gewoon door. Je ging de loopgraaf uit, als je het bevel kreeg eruit te gaan. Daar dacht je niet meer bij; je ging eruit. Je deed het gewoon. Je was niet, dat je zegt; ‘ik wil moorden’. Je was net zo bang als iedereen. Helden die bestaan niet. Er zijn wel gekken. Die heb je overal, maar bang ben je wel hoor.” Juist door die angst toonde Van Eijk medeleven met deserteurs, soldaten die bevelen weigerden. “De angst had die mensen te pakken gekregen. Als je zo om je heen iedereen dood ziet vallen... Sommigen kennen er wel tegen, anderen kennen er niet tegen,” concludeerde hij. “Er waren bij ons ook deserteurs, niet omdat ze niet wilden vechten, maar die konden het niet verwerken. Die moesten dan voor straf in niemandsland in de nacht gaten maken waar wij in konden.”
De eerste keer dat Van Eijk bij het front van Teruel in ‘niemandsland’ lag, liep het goed voor hem af. De tweede keer dat hij bij Teruel aan het front lag, had hij minder geluk. Hij werd beschoten en raakte gewond aan zijn arm. “Bij mij stond nog een mitrailleur en ik gaf die mitrailleur aan een ander. Toen kreeg ik een schot door mijn arm heen en ben ik in een ander putje gekropen. Ik heb er zeker een uur of twee, drie gelegen. Toen kwam er een jong jongetje van een jaar of zestien, zeventien. Een Rode Kruissoldaatje, een Spanjool, en die heeft me verbonden,” vertelde Van Eijk in hetzelfde interview uit 1985. Hij meldde zich na een ziekenhuisopname toch weer aan het front. “Ik ben later weer naar het front gegaan als vrijwilliger. Ik kwam daar met dat rare handje. Toentertijd ben ik ordonnans geweest en toen zat ik bij de Elfde Brigade, bij de brigadestaf.” In die periode bracht hij op een ezel verschillende berichten en kranten van front naar front.
Ondanks dat hij gewond raakte aan zijn arm was zijn tijd in Spanje ook een mooie tijd. Hij werd verliefd op een Spaanse: Encarnacion Presa Aparicio. Zij vluchtte vanuit het noorden van Spanje en hielp de soldaten waar ze kon. Ze naaide onder andere pyjama’s voor de gewonde soldaten in het ziekenhuis en trad op om ze te vermaken. De twee werden verliefd en trouwden op 30 september 1938 in Mataró. Van Eijk herinnert zich: “We gingen naar de burgemeester en die trouwde ons. En de burgemeester zei tegen haar: ‘als je hier weggaat, ben je geen Spanjool meer'. Maar ze was wel verliefd, dus ze zei dat kan me niet schelen.”
In december 1938 stapte het pas getrouwde paar op het gewondentransport naar Nederland. De trein werd nog voor de grens tegengehouden. Mevrouw Van Eijk herinnerde het zich nog goed: “Er waren drie Hollandse soldaten, die zeiden ga jij maar onder het bed. Maar ik durfde niet. Ik dacht als ze door mijn schuld terug moeten naar Spanje... Dat doe je niet.” Ze vertelde dat ze uiteindelijk de trein uitgezet is door André Marty. “Hij zei: ‘Is een Spaanse jongen niet genoeg?’ Ik zei: ‘niet genoeg voor mij.’ En toen heeft hij me naar Barcelona teruggebracht en vandaar moest ik lopen tot aan de Pyreneeën toe.”
Zwanger van haar eerste kind vluchtte mevrouw Van Eijk te voet over de Pyreneeën. Een tocht die niet minder zwaar was dan de tocht die haar Joop onderweg naar Spanje had moeten doorstaan. Met een koffer op haar hoofd trotseerde ze sneeuwstormen en belandde in Frankrijk. Daar werd ze in een interneringskamp gezet. Haar grote Hollandse liefde kwam dat ter ore en hij zette alles op alles om haar op te halen. Hij reisde samen met een Franssprekende kennis op een geleend rijbewijs naar Frankrijk. Ter plaatse lukte het hem om te regelen dat hij zijn vrouw even mocht zien. Samen met een politiecommissaris ging hij naar het kamp en mocht daar met zijn echtgenote spreken. Uiteindelijk heeft hij haar met hulp van een lokale, communistische burgemeester kunnen laten ontsnappen uit het kamp. De burgemeester zei tegen mevrouw Van Eijk dat ze iedere dag een stuk moest gaan lopen. Op een dag stond er vlakbij het kamp een auto voor haar klaar, waarna ze door de chauffeur op de trein naar Versailles werd gezet. Daar stond haar man volgens afspraak op haar te wachten.
Na weken door Frankrijk en België te hebben gelopen, namen ze de laatste hindernis; het oversteken van de Belgisch-Nederlandse grens. Na een mislukte poging lukte het uiteindelijk om op 19 maart 1939, tijdens de voetbalwedstrijd België – Nederland, ongezien de grens over te steken. Een bijzonder ‘cadeau’ voor mevrouw Van Eijk die op diezelfde dag jarig was. Het pasgetrouwde stel streek neer op de Govert Flinckstraat in Amsterdam. In augustus werd hun eerste dochter geboren die de roepnaam Elly kreeg. Niet veel later werd Van Eijk opgepakt voor het smokkelen van zijn vrouw. Zo vertelde hij: “Ik werd naar Breda gestuurd. Daar heb ik dertig dagen gezeten voor 'het smokkelen van mensen'. Ik had een mens gesmokkeld.” Zijn vrouw bleef alleen achter in het huis in Amsterdam met hun dochter.
Het verliefde stel had gehoopt in een rustiger omgeving hun gezin te kunnen uitbreiden, maar niet veel later begon de Tweede Wereldoorlog. Van Eijk sloot zich al snel aan bij het verzet en deed kleine sabotagedaden: “Ik heb toen met een student in Diemen een grote kledingopslagplaats voor de soldaten, Winterhulp of iets dergelijks, in brand gestoken.” Het liep maar net goed af herinnerde Van Eijk zich: “We werden gesnapt. We hebben weg kunnen komen en toen hebben we met z’n tweeën met onze fiets twee uur in de sloot gezeten. Toen kwamen steeds die auto's en motoren van Duitsers en NSB'ers.”
Na verloop van tijd werd het verzet steeds beter georganiseerd en werd Van Eijk compagniescommandant bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Door de rollen die hij vervulde in het verzet hadden hij en zijn gezin het relatief goed in de oorlog. Van Eijk regelde de voedselvoorziening voor onderduikers. Het gezin had voldoende eten en voedselbonnen en ze deelden ook bonnen uit aan onder andere een vrouw met een kind wier Joodse man was weggevoerd. De oud-Spanjestrijder regelde niet alleen de voedselvoorziening, maar was vaak betrokken bij riskante operaties. Zo werd zijn huis gebruikt als opslag van illegale goederen en deed hij overvallen op distributiekantoren. Ook kwam verzetsicoon Hannie Schaft bij hen thuis om pistolen af te geven. Ondanks vele penibele situaties is hij nooit opgepakt. Direct na het einde van de oorlog keerde het lot zich toch tegen hem. Van Eijk werd door Canadezen aangereden toen hij even iets moest wegbrengen op de motor van zijn ordonnans. Naast een schedelbasisfractuur raakte hij ook gewond aan zijn goede, rechterarm. Hij kwam terecht in het militaire ziekenhuis in Oog en Al, Utrecht en werd daar als officier verzorgd. Tot eind '47 bleef hij in militaire dienst als zieke, daarna werd hij afgekeurd. Hij kreeg echter geen goed pensioen. Hij werd maar voor 10% afgekeurd.
Later is Van Eijk kraanmachinist geworden bij IJzer en staalhandel Oving aan de Cruquiusweg te Amsterdam. Zijn gevoelloze linkerarm was daarbij geen belemmering voor hem en dankzij een operatie kon hij zijn rechterarm weer goed gebruiken.
Pas in 1965 kreeg hij zijn nationaliteit terug en werd ook zijn vrouw Nederlandse. Dit dankzij hun oudste dochter Elly. Zij werkte op een advocatenkantoor samen met een meisje dat een invloedrijke vader had. Die ondernam stappen, waarna de oud-Spanjestrijder en zijn vrouw Nederlanders werden. Op latere leeftijd verhuisden zij vanuit Amsterdam naar het rustige Landsmeer.
Daar in Landsmeer werd hem op latere leeftijd de vraag gesteld hoe hij terugkeek op zijn tijd in Spanje. Van Eijk: “Nou, ik zou het nu weer zo overdoen. In een zelfde situatie zou ik het toch weer doen. En trouwens ik ben nu gebonden met Spanje. Dat is logisch.”
Van Eijk overleed op 91-jarige leeftijd. Zijn vrouw werd 104.
- gesprekken met Elly van Eijk & Carmen van Veen - dochters van Johannes Kasper van Eijk
- IISG, Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog, stukken afkomstig van Rik Vuurmans en Frans Groot (2006)
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-L.100
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.37, 39
- Noord-Hollands Archief, nummer toegang 307, inv.nrs 160,161 - Parket van de Procureur-Generaal te Amsterdam 1930-1939