Carel Blazer komt uit een gezin met vier kinderen. Zijn vader was accountant en werd na de oorlog buitengewoon hoogleraar aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool in Rotterdam. Het gezin verhuist als snel naar Groningen. In 1921 verhuizen ze naar Bussum en hier gaat Blazer naar de MULO. In 1931 verhuist het gezin Blazer weer naar Amsterdam en vestigen zich in de Schubertstraat in Zuid.
Hij volgt een opleiding tot werktuigbouwkundige aan de MTS, maar zijn passie voor fotografie was intussen al gewekt mede door zijn vader die fotografeerde voor zijn plezier. Gesteund door zijn vader besluit hij fotograaf te worden. Hij gaat in Zwitserland op Kunstgewerbeschule in Zürich voor een jaar in de leer bij Hans Finsler, de fotograaf van de Nieuwe Zakelijkheid. Hij is ook nog enige tijd in de leer bij de graficus Piet Zwart.
In 1935 komt hij weer terug in Amsterdam en begint een fotoatelier op de Keizersgracht, samen met Eva Besnyö. Hier doet hij voornamelijk commerciële opdrachten met als specialisme portret- en reclamefotografie. Maar hij maakt ook eigen werk waarin vooral zijn sociale bewogenheid tot uiting komt. Hij kiest vanuit die bewogenheid voor het communisme en wordt lid van de CPN. Hij sluit zich aan bij de groep Arbeidersfotografen, waar ook Eva Besnyö, John Fernhout, Cas Oorthuys en Joris Ivens lid van zijn. Hij maakt foto’s van het Jordaanoproer. Hij sluit zich ook aan bij de Bond van Kunstenaars ter Verdediging van de Kulturele Rechten (BKVK) waar hij bestuurslid wordt van de onderafdeling van fotografen.
In juli 1936 reist hij met een groepje vrienden, waarvan één, Hank Bool, een oude auto bezit, naar Parijs om daar Quatorze Juillet te vieren. Onder vrienden waren ook de zangeres en danseres Lin Jaldati, psuedoniem van Lien Brilleslijper, en Maarten van Gilse, bijnaam Mik en de broer van Janrik van Gilse. Hier fotografeert Blazer de schilder Kees van Dongen in zijn aterlier. Op de Franse nationale feestdag gaat hij met z’n vrienden de straat op en maakt daar de beroemde foto van een jonge vrouw die de fascistengroet brengt terwijl vlak naast haar een man de communistische groet met gebalde vuist maakt.
In maart 1937 gaat hij, wederom samen met Maarten van Gilse die als verslaggever gaat, naar Spanje waar hij gedurende drie maanden aan de republikeinse kant de burgeroorlog verslaat. Hij fotografeert in de loopgraven, soldaten op wacht met het geweer in aanslag. Maar ook achter het front, soldaten in rust die een sigaretje roken, wat zitten te lezen of hun geweer schoonmaken. Hij fotografeert vooral de leden van de Internationale Brigades. Maar hij maakt ook beelden van het platteland waar het leven doorgaat ondanks de oorlog. In Madrid en Valencia brengt hij de gevolgen van de bombardementen in beeld. Hij verbeeld de Burgeroorlog goed in al zijn facetten. Zijn foto’s worden gepubliceerd in kranten en tijdschriften, maar ook op de grote fototentoonstelling Foto ’37. In zes zalen van Stedelijk Museum worden zo’n 1500 foto’s tentoongesteld. In de zaal met als onderwerp reportagefotografie hangen zijn foto’s over de Burgeroorlog tussen de foto’s van John Fernhout, Robert Capa, Chim en Gerda Taro. Dit werk krijgt veel aandacht in de pers. Zijn tijd in Spanje wordt voor hem wel een desillusie wat betreft het communisme. Hij zegt zijn lidmaatschap van de CPN op. Hij blijft wel lid van antifascistische organisaties.
In 1938 is hij de enige buitenlandse fotograaf die verslag doet van de “Anschluss” van Tsjecho-Slowakije. Hij legt vooral de vluchtelingenstroom van Sudeten-Duitsers vast. Hij wordt daarbij opgepakt en keert weer terug naar Nederland. In datzelfde jaar wordt hij leraar fotografie aan de Nieuwe Kunstschool te Amsterdam.
Tijdens de tweede Wereldoorlog sluit hij zich aan bij het verzet. Hij maakt deel uit van de fotografenverzetsgroep De Ondergedoken Camera, die de Duitse bezetting van Nederland documenteren. Daarnaast is hij ook actief bij Persoon Bewijzen Centrale met het vervalsen van persoonsbewijzen en andere documenten. Blazer wordt in april 1943 samen met zijn latere leerlingen Ad Windig en Krijn Taconis opgepakt door de Duitsers. Hij wordt beschuldigd van spionage en door het Kriegsgericht ter dood veroordeeld. Hij blijft echter ontkennen en zijn verdediging weet de schuld op iemand anders te schuiven die op dat moment in Zwitserland verblijft en geen gevaar loopt. Hij wordt op 10 februari 1944 vrijgelaten. Zijn zuster en haar man worden bij dezelfde gelegenheid opgepakt en naar Birkenau gestuurd. Zij overleven de oorlog niet.
De bevrijding brengt Blazer uitgebreid in beeld. Hij fotografeert bij de schietpartij op de Dam op 7 mei 1945, de gevangenneming van Duitse soldaten en officieren en de feestvreugde bij de intocht van de Canadezen in Amsterdam. Ook legt hij op verschillende plekken in het land de verwoestingen van de oorlog vast.
Tijdens de oorlog heeft hij Mea Dekker, de dochter van de schrijver Maurits Dekker, leren kennen. Ze wordt zijn assistent en model. In 1950 trouwen ze en uit dit huwelijk wordt dochter Dominga geboren. Zij komt ook regelmatig voor op de foto’s van Blazer. Het huwelijk wordt in 1963 ontbonden. Hij is intussen een relatie begonnen met Willemien Pieters met wie hij in 1974 in het huwelijk treed.
Na de oorlog wordt Blazer één van de fotografen van de wederopbouw in al zijn facetten. Met name de strijd van Nederland tegen het water boeit hem. Hij maakt veel foto’s van de watersnoodramp in Zeeland in 1953 en daarna van de aanleg van de Deltawerken. In de jaren ’50 gaat hij zich bezighouden met reisfotografie en bezoekt vele landen, waaronder Italië en dan met name Sicilië, maar ook Nepal, Portugal, Sri-Lanka, Panama en Brazilië.
Blazer blijft een geëngageerd fotograaf die mensen fotografeert vanuit een humanistische visie. “Viva la Pace”, de naam van een vissersbootje dat hij in Italië fotografeert, is zijn motto voor zijn fotografie na de Tweede Wereldoorlog. Hij is zeer betrokken, “natuurlijk ben ik links” zegt hij in een interview in 1968, “elke goeie fotograaf is dat, anders kan hij niet werken”. Maar er is ook altijd distantie, hij heeft nooit schokkende of schrijnende foto’s gemaakt. Gruwelijke foto’s van dood door oorlogsgeweld zal je in zijn collectie niet aantreffen.
Blazer is een van de oprichters van de Gebonden Kunsten federatie (GKf). Uitgangspunt is dat de fotografie een toegepaste kunstvorm die documenteert of in opdracht werkt. Er was wat hem betreft een nauwe link tussen fotografie en grafische vormgeving. Hij heeft zelf vele malen succesvol samengewerkt met vormgevers, die ook lid waren van de GKf, in allerlei projecten.
Blazer is, door zijn technische achtergrond, ook erg geïnteresseerd in de technische kant van de fotografie. Al in de jaren ’30 experimenteert hij met kleurenfotografie. Begin jaren ’50 is hij een van de eerste fotografen die veel met kleurenfotografie werkt. Maar met name op het terrein van het afdrukken is hij in zijn tijd een deskundige, die door collega’s wordt geraadpleegd. In 1948 huurt hij in de 3deWeteringdwarsstraat een ruimte die hij inricht voor het maken van groot formaat afdrukken, Hij drukt hier ook af voor derden. Hij maakt regelmatig fotowanden en grote wanddecoraties. In 1958 wordt een luchtfoto van de afsluiting van de Flevopolder door hem opgeblazen tot een fotowand van 580 m2 in de koepel van het Nederlandse paviljoen op de Expo ’58 in Brussel. Hij is de leermeester geweest van de Nederlandse fotografen Paul Huf, Dolf Kruger, Krijn Taconis en Ad Windig, die later zelf bekendheid hebben verworven. In 1968 ontvangt hij de GKf-prijs voor zijn oeuvre. In 1974 krijgt een ongeval waarbij hij een heupfractuur oploopt. Hij besluit te stopen hij met fotograferen en hij verhuist naar Altforst in Gelderland. Enkele jaren later, in 1980, overlijdt hij in Nijmegen.
- Carel Blazer, fotograaf, met een inleiding van Willem Frederik Hermans, Amsterdam 1979
- Fotografie in Nederland, 1920-1940, Onder redactie van Flip Bool en Kees Broos. ’s-Gravenhage 1979
- De arbeidersfotografen, camera en crisis in de jaren ’30,Flip Bool en Jeroen de Vries, Amsterdam 1982.
- Sag nie, du gehst den letzten Weg, Lin Jaldati en Eberhard Rebling, Oost-Berlijn 1986
- http://journal.depthoffield.eu/vol08/nr15/f01nl/nl