Op vrijdag 24 december 1937 wordt Engelmundus de Groot gehoord door de Beverwijkse politie. Ze willen weten of hij met hulp van een ronselaar naar Spanje is gegaan en de Groot bevestigt dat hij voor de reis geld heeft gekregen:
"Bruijns gaf mij 27 gulden voor ons beiden voor de reis en een sigaret waar volgens hem een briefje inzat waar het adres op stond waar wij ons in Parijs moesten melden. Hij vertelde ons, wanneer er onraad kwam, moesten wij die sigaret maar opkouwen. Wij mochten niet eerder kennis nemen van het briefje dat in de sigaret zat, of we moesten Brussel gepasseerd zijn."
De Groot vertrekt in gezelschap van Gerrit Tromp, bijgenaamd Kwikkie. Biede mannen waren niet van het slag waar ze in Spanje op zaten te wachten en het mag enige verbazing wekken dat ze zoveel steun hebben gekregen - eerst om naar Spanje te gaan en vervolgens om er weer vandaan te vluchten.
De Groot vertelt dat ze, eenmaal aangekomen in Spanje, na een voettocht over de Pyreneeën, werden ondergebracht " in een oud fort en het eten was er slecht. De commandant nam ons de bewijzen van Nederlanderschap af en we moesten daar een weinig werk verrichten. Wij bleven daar drie dagen en vertrokken met de trein naar Barcelona. Daar hebben we en nacht vertoefd en ginen met de trein naar Valencia. Ook daar bleven we een nacht en gingen met de trein naar Albacete. Wij kwamen in een kazerne en moesten een soldatenpak aantrekken. Dit uniform bestond uit een broek met poeties-jas-schoenen-muts en rugzak. Vandaar vertrokken wij met een vrachtauto naar Madugeras". Madrigueras, bij Albacete, was een van de plekken waar militaire training werd gegeven maar Tromp en de Groot weigeren - althans volgens dit verslag.
"Ik en Tromp hebben dat geweigerd en moesten bij den Commandant komen. Dat was een Duitscher of een Oostenrijker. Hij gaf ons te kennen dat wij hier gekomen waren om te vechten en niet voor een avontuurtje. Wij deelden hem mede dat wij naar huis terug wilden. Wij kregen twee dagen bedenktijd en zijn dezelfde dag gedeserteerd. Wij werden door de MIlitaire Politie aangehouden, dat was te Albacete, en de volgende dag terug gebracht naar een strafkamp genaamd Lucas. Daar zijn wij vijf weken geweest en het voedsel en de ligging was er zeer slecht. In het kamp werd veel onder elkaar gevochten, want sterke drank was voor weinig geld te krijgen (...) Ik meen dat het 27 october 1937 was, op een zondag ben ik met Tromp gedeserteerd en altijd nog in het soldatenpak zijn wij de bergen ingetrokken. Wij liepen hoofdzakelijk des avonds en des nachts. Overdag sliepen wij een weinig in greppels. Wij voedden ons met eikels en dronken water uit de bronnen. Wij zijn zo vier dagen onderweg geweest en kwamen te Valencia. Wij gingen naar de Hollandsche Consul en die gaf ons kleeding en eten. De consul hield ons soldatenpak en wij zijn 8 dagen daar voor zijn rekening in pension geweest. Wij hadden het er goed. Hij gaf ons reisgeld en wij vertrokken met de trein naar Barcelona. Eerst stelde hij ons nog in het bezit van een pas. In Barcelona gingen wij naar den Consul en die zorgde voor eten en drinken. Daar zijn wij 6 dagen geweest en voor zijn rekening zijn wij met de boot vertrokken naar Marseille. In Marseille gingen wij weer naar den Consul doch die kon ons niet helpen en wij kregen elk 20 franc van hem. Wij gingen te voet in de richting van Parijs. Wij hadden 11 dagen geloopen en leefden van bedelarij en werden te Charlit door de gendarmerie aangehouden en in de gevangenis te Nevers opgesloten (..) Ik heb 20 dagen in die gevangenis gezeten en toen de zaak voorkwam, was er een Vlaming als tolk. Ik kreeg 15 dagen gevangenisstaf en kon onmiddellijk weggaan. Ik ben 8 dagen aan het werk geweest in den tuin van den Commissaris van Politie aldaar en ik kreeg van hem een jas en een vest, wat ik nu nog aan heb. Vervolgens ben ik drie dagen bij die Vlaming geweest en die heeft gezorgd dat ik geld kreeg naar Parijs." In Parijs krijgt hij van de consul daar "nog eens 20 franc en een pakje sigaretten."
Hij vertelt aan het eind van het verhoor nog dat dat hij in Albacete Timmermans heeft ontmoet: "Timmermans uit Rotterdam, hij noemt zich de Winter, is in Albacete politiek-commissaris. Hij is daar in uniform en heeft het best. Hij sprak ons moed in om voor de mooie zaak te vechten. Jef Last uit Den Haag is kapitein te Madrugeras. Tromp en ik hebben die ook gesproken, hij was voor de africhting. Mijn broer Cees is nu op een farm, 8 km verwijderd van Albacete. Hij is aan het front geweest en heeft een kogel in zijn pols, schouder en hoofd gehad. Hij is invalide want hij heeft veel last van duizeligheid."
Over de verhouding tussen de twee broers verder geen woord, ook niet of ze elkaar in Spanje ontmoet hebben. Het verhoor eindigt met:
"Het is mij daar zoo slecht bevallen, dat ik nooit meer naar Spanje ga en van de Communisten niets meer wil weten."
Engelmundus de Groot sterft op jonge leeftijd, in 1941. Over de doodsoorzaak is ons niets bekend.
- Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1676
- Nationaal Archief 2.09.22, Ministerie van Justitie, 1914-1940 (Geheim Archief), inventarisnr 16810
- Telegraaf 11-03-1938, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110577883:mpeg21:a0222
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-L.100
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.15, 46
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.27