WIT, Wouter de

Wouter
de
Wit
Geboren:
Sliedrecht
10 mei 1902
Overleden:
Amsterdam
12 januari 1948
Levensbeschrijving: 

De Waarheid – woensdag 14 januari  1948 – pagina 4 :

12 januari 1948 overleed vrij plotseling mijn lieve vader Wouter de Wit in de leeftijd van 45 jr.
Hij was oud-Spanjestrijder en heeft alles gegeven voor de Partij en de Vakbeweging.
Zijn dochter Miep.
Geen rouwbeklag.
De begrafenis vindt plaats Vrijdag 16 januari op de Oosterbegraafplaats 10.45 uur.

Op elfjarige leeftijd kwam Wouter de Wit met zijn vader Cornelis de Wit en diens nieuwe partner Roelofke Hensbergen vanuit Sliedrecht in de Amsterdamse Jordaan wonen.
Hij werkte later net als zijn vader in de expeditie als karrijder, maar was ook enige tijd scheepskok. Hij trouwde in 1927 en in het zelfde jaar werd een dochter geboren. Zijn vrouw was ouder dan hij, waardoor hij er tevens een 15-jarige stiefzoon bij had gekregen. Het gezin woonde vanaf 1928 in de Admiralenbuurt in Amsterdam-West.
Wouter de Wit was waarschijnlijk al actief in de communistische partij voordat hij in de zomer van 1937 als vrijwilliger naar Spanje vertrok.

Met 29 andere vrijwilligers -16  Tsjechslowaken, 5 Fransen, 4 Oostenrijkers, 2 Duitsers en 2 Hongaren - kwam Wouter de Wit na een voettocht door de Pyreneeën op 18 september 1937 aan in Spanje. Op 23 september werd hij in Albacete - het hoofdkwartier van de Internationale Brigades - opgenomen in het Spaanse republikeinse leger. Na een opleiding in het nabij gelegen Madrigueras werd hij ingedeeld bij de XIde Internationale Brigade en politiek secretaris van een groep Nederlandse vrijwilligers. Mogelijk heeft hij - na de winterslag om Teruel - in februari 1938 met de XIde Brigade nog deelgenomen aan de hevige gevechten rond de Alfambra-vallei. Een maand later echter had men een andere bestemming voor Wouter de Wit.

Door politiek-commissaris “Zuidema” (Janrik van Gilse) werd hij in Albacete in contact gebracht met een zekere “André” en ene “Lena”. Wie “Lena” was is tot nu toe niet bekend maar “André’ was vermoedelijk Nahum Eitingon, een agent van de NKVD, de Sovjet geheime dienst. Deze Eitingon was ook bekend onder de schuilnamen “Generaal Kotov” en “Kameraad Pablo”. 
Samen met de Nederlander Achille Beguin werd Wouter de Wit uitgekozen voor een groep die in Madrid een opleiding van vier weken kreeg in het gebruik van springstoffen. In totaal bestond deze groep uit 24 mensen, twee uit twaalf verschillende Europese landen. Ze zouden deel gaan uitmaken van een scheepssabotage-eenheid, die in Europa ook zou kunnen worden ingezet indien de Sovjet-Unie werd aangevallen.
Deze eenheid werd geleid door de voorzitter van de Duitse afdeling van de communistische vakbond van Internationale Zeelieden en Havenarbeiders (ISH), Ernst Wollweber. Hij was tevens lid van de Reichstag voor de KPD (Kommunistische Partei Deutschland) en werd na de machtsovername van Hitler politiek vluchteling. De sabotage-eenheid werd in de wandeling de Wollweberorganisatie genoemd. Later, in de jaren vijftig had Wollweber hoge functies in de Duitse Democratische Republiek (DDR).
De sabotageactiviteiten van de organisatie waren gericht tegen schepen van de anti-komintern staten: Duitsland, Italië en Japan en vooral als deze schepen werden gebruikt bij de leveranties aan de nationalistische rebellen van Franco.
In het voorjaar van 1938 vertrokken Achille Beguin, nu met de schuilnaam “Gerard”, Wouter de Wit en René Wilfried Wouters (“Armand”) gescheiden van elkaar naar Parijs. De Belg Wouters was officier geweest in het bataljon “Edgar André” van de XIde Internationale Brigade. Wouter de Wit kreeg in Parijs met Achille Beguin een vervolgopleiding in het maken van diverse soorten bommen.
Ze waren onder andere bij een garagehouder in de leer die hun experimenten toonde op het gebied van brandbare stoffen en die er trots op was dat hij al verscheidene gebouwen met succes in brand had gestoken.

Wouter de Wit vertrok naar Nederland, verbleef een week in Amsterdam en had opdracht gekregen om in Rotterdam aan het werk te gaan. Omdat hij met goede reispapieren was teruggekeerd
was zijn Spaanse tijd bij de Internationale Brigades niet bekend bij de Nederlandse autoriteiten en was hij dus niet zijn Nederlandse nationaliteit kwijtgeraakt.
In Rotterdam ontmoette hij de leider van de Nederlandse Wollwebergroep, de Amsterdammer Joop Schaap (“Charles”), die hem nog geen opdrachten gaf. Later had hij een afspraak met Schaap in Scheveningen. Hij gaf te kennen dat hij zich in Rotterdam toch een vreemde eend in de bijt voelde. Hij kreeg toen van Schaap toestemming om naar Amsterdam te verhuizen waar hij beter bekend was.
In december 1938 kreeg hij van Schaap, die toen in Parijs was, opdracht om daar weer naar toe te komen. Zijn afspraak op straat liep mis zodat hij zich vervoegde bij het contactadres in Parijs aan de Boulevard Kellermann tegenover de vliegtuigmotorenfabriek “Gnôme et Rhône”. Met een auto - via allerlei omwegen in de beste spionagetraditie - kwam hij aan bij een appartement waar hij Joop Schaap ontmoette en maakte hij kennis met de “oude heer met baard”, die zorgde voor de financiering van de Wollweber-organisatie. Mogelijk was dit de NKVD-agent Jakov Serebrjanski met de schuilnaam “Maxim”.
Wouter de Wit bleef nog een week in Parijs en kreeg verdere instructies in het maken van brandbommen en het werken met trotyl. Zo leerde hij om van een plat sigarettendoosje een brandbom te maken en om een trotylontsteking vast te maken in een handvat van een met een bom gevuld koffertje. Die koffer zou dan ontploffen als hij werd opengemaakt.

Wouter de Wit kreeg daarna van Joop Schaap 150 dollar en vertrok na een week weer naar Amsterdam. Hier werkte hij samen met de Spanjestrijders Achille Beguin en Hein van Arkens en de scheepsbevrachter Maurits van Gelder.
De organisatie Wollweber werkte met betrouwbaar bevonden en natuurlijk militair getrainde ex-Spanjestrijders, mentaal en lichamelijk gehard en bekend in de omgang met wapens en explosieven. Verder werd de groep goeddeels aangevuld met communistische zeelieden en havenarbeiders van de vakbond ISH. Leden van de organisatie waren niet meer actief binnen de communistische partij. Explosieven werden verkregen uit de ijzerertsmijnen in het noorden van Zweden en via de havens van Lulea en het Noorse Narvik naar o.a. Nederland gesmokkeld.
In totaal werden er aanslagen gepleegd op minstens zestien schepen, de meeste in Scandinavië. De Antwerpse Wollwebergroep was verantwoordelijk voor het tot zinken brengen van het Italiaanse schip “Boccaccio” op 19 november 1937 door middel van een tijdbom. Vooral aan de ondergang van de “Boccaccio” voor de Bretonse kust werd uitgebreid aandacht besteed in de Nederlandse pers omdat de opvarenden werden gered door de bemanning van de “Tajandoeng” van de Mij. Nederland.
De Nederlandse groep deed enige mislukte sabotagepogingen op schepen, maar slaagde uiteindelijk in de bomaanslag op het Japanse schip ‘Tajima Maru’. Dit schip was 22 februari 1938 vanuit Londen aangekomen in de Rotterdamse Merwehaven. Na het lossen en laden van stukgoed vertrok de “Tajima Maru” op de 25ste  en kwam enige dagen later aan in Bremen waar op 2 maart onder het voordek  aan stuurboordzijde een tijdbom tot ontploffing kwam.
Zo sloeg de Nederlandse Wollwebergroep twee anti-komintern-vliegen in een klap: een bomaanslag op een Japans schip in een Duitse haven. Dit bracht het Derde Rijk aardig in verlegenheid bij het Japanse Keizerrijk.

Enige leden van de Nederlandse Wollwebergroep waren al bij de Nederlandse autoriteiten als scheepssaboteurs bekend. Dit waren de al genoemde Amsterdammer Joop Schaap en verder de Rotterdammers Adriaan Feij en Jan van Schaik en de kunstenaar en graficus Johannes Proost, gespecialiseerd in het maken van valse papieren. Deze informatie werd door de commissarissen van politie Karel Henri Broekhoff in Amsterdam en Louis Einthoven in Rotterdam uitgebreid gedeeld met de Duitse Gestapo in Hamburg. Zij bezochten ook internationale politiecongressen en hadden contact met het hoofd van de Duitse politie de SS-er Heinrich Himmler en het hoofd van de Gestapo de SS-er Reinhard Heydrich.
In totaal waren er ongeveer 25 personen betrokken bij de Nederlandse Wollwebergroep.
Maar twee leden van de Wollweberorganisatie, Adriaan Feij en Anton Helmes waren voor de Gestapo gaan werken en hebben er voor gezorgd dat de meeste leden van de Nederlandse – maar ook de Belgische Wollwebergroep - in handen van de Duitsers vielen.

Veel Nederlandse leden overleefden dan ook de Tweede Wereldoorlog niet. Joop Schaap en Jan van Schaik en de zeeman Willem van Vreeswijk werden in 1943 geëxecuteerd in de Plötzensee gevangenis in Berlijn. Johannes Proost uit Rotterdam en de Amsterdamse grondwerker Theo Fleeré werden vermoord in het concentratiekamp Sachsenhausen. De moeder van de Spanjestrijder Piet Seegers, Helena Seegers-Budde stierf in 1940 door “zelfmoord” in de Gestapogevangenis Fuhlsbüttel in Hamburg, haar andere zoon Leen Seegers jr. en de bovengenoemde Maurits van Gelder werden vermoord in de concentratiekampen Majdanek en Mauthausen. De Rotterdammer Jan van den Hoonaard werd in 1942 vermoord in het concentratiekamp Gross Rosen. De Spanjestrijder Achille Beguin  werd na twee jaar martelingen en zelfmoordpogingen in 1943 onthoofd in Berlijn. De Spanjestrijder Willem Pieters zat in 1941 in Sachsenhausen en liet in 1943 het leven in Concentratiekamp Ravensbrück.
De Amsterdamse chauffeur Evert Hoedemaker overleefde vier jaar verblijf in de concentratiekampen Sachsenhausen en Flossenburg. De Rotterdamse havenarbeider Matthijs Kerver werd in 1942 in Duitsland voor hoogverraad veroordeeld tot 11 jaar tuchthuis en kwam in 1945 weer vrij.                  
De Spanjestrijder Hein van Arkens zat eerst gevangen in het SS-kamp Amersfoort en daarna een half jaar in kamp Vught maar overleefde, net als Spanjestrijder Wouter de Wit, de Tweede Wereldoorlog.

Wouter de Wit is in de Tweede Wereldoorlog onder de radar van de Duitse bezetter gebleven. Hij heeft in ieder geval nog wel gepoogd in Amsterdam met een brandbom een aanslag te plegen op een garage van de firma Tabak. Deze garage op de Elandsgracht was bij de Duitsers in gebruik . De aanslag mislukte echter.

Na de bevrijding werd Wouter de Wit door het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) gehoord. Dit was de voorloper van de in 1949 opgerichte BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst). De BNV stond onder leiding van de boven genoemde Louis Einthoven die ondanks zijn discutabele rol als één van de leiders van de met de Duitse bezetter samenwerkende “Nederlandsche Unie” weer was komen bovendrijven. Hij was een rabiaat anticommunist en hield rechtse politici, hoge ambtenaren en louche zakenlieden die met de Duitse bezetter hadden geheuld zo veel mogelijk uit de wind.
Wouter de Wit werd verhoord omdat men bang was dat de Sovjetunie na de Tweede Wereldoorlog een soortgelijke organisatie zou gaan opzetten als die van Wollweber voor de oorlog. In dit verhoor noemde Wouter de Wit reeds bekende namen, meest van mensen die al overleden waren en gaf enige, in 1945 niet meer ter zake doende details en gebeurtenissen prijs.

In 1945 was hij contributieophaler voor de Eenheidsvakcentrale (EVC) geworden. Dit was een aan de CPN gelieerde vakbond.
In 1940 was hij gescheiden van zijn vrouw.
Wouter de Wit overleed op 45-jarige leeftijd aan acute leukemie.
De laatste jaren van zijn leven woonde hij in het pension van een nicht op de Leliegracht. Daar hing op zijn kamer een groot portret van Jozef Stalin.

Bronnen: 
Auteur: 
Ton Hegeraad
Laatst gewijzigd: 
14-08-2022
Overige gegevens
Sekse: 
man
Beroep: 
Expeditie medewerker
Overtuiging: 
Communist
Functie: 
Schutter
Adres: 
John Franklinstraat 77"'
Woonplaats: 
Amsterdam
Datum vertrek Nederland/aankomst Spanje: 
18-09-1937
Datum terugkeer: 
zomer 1938
Vader: 
Cornelis de Wit
Beroep vader: 
karrevoerder
Moeder: 
Emmetje Kooijman
Datum getrouwd: 
23-02-1927
Partner: 
Adriana Maria Stuart
Kinderen: 
1