De vader van Bertus ten Dam sprak als machinist op de stookplaat zo lang zijn leerling machinisten toe totdat ook zij overtuigd lid werden van de OSP. Geen wonder dus dat zowel Bertus als zijn broer Jaap al op jonge leeftijd politiek bewust werden. Het ouderlijk huis van Bertus stond in de Vrolikstraat, aan de rand van de Amsterdamse Transvaalbuurt. Hij was fanatiek lid van de AJC, maar raakte teleurgesteld. Waarschijnlijk werd hij in 1933 lid van de OSP. Na zijn opleiding aan de Machinistenschool voor de Zeevaart kon hij geen werk op de grote vaart vinden. Noodgedwongen accepteerde hij werk in een ledikantenfabriek en bij de ADM als machinebankwerker. Samen met Harrie Combrink, Theo Jansen en Tinus van Vugt ging hij naar Spanje, waar hij de deknaam ‘Herman’ aannam. Hij vocht in Catalonië, in ieder geval bij Huesca. Zijn Nederlands staatsburgerschap verloor hij niet, omdat er voor een papier gezorgd was waarop stond, dat hij in een autofabriek in Barcelona had gewerkt. Zijn moeder hing bij het bevolkingsregister het verhaal op dat ze bij het opruimen van zijn kamer per ongeluk zijn paspoort - waar een Spaans stempel in stond - had weggegooid.
Nadat zijn joodse vrouw in de oorlog moest onderduiken, kwam hij in het illegale werk terecht. Eind 1941 was hij betrokken bij het vervalsen van persoonsbewijzen. Hij maakte deel uit van zowel de verzetsgroep Gerretsen van Ab Oeldrich als van de Persoonsbewijscentrale van Gerrit van der Veen. Een van de contacten die hij met andere verzetsgroepen onderhield was dat met Piet van ’t Hart. Die zat in de centrale leiding van het MLL-front (Marx-Lenin-Luxemburg-front). Bertus zorgde voor bonkaarten en geld voor joodse onderduikers. Ook bracht hij velen naar onderduikadressen in het hele land. Bertus voelde zich meer aangetrokken tot het praktische verzet dan tot de politieke kant er van. Bertus was de sterke arm van Gerretsen en deed al het gevaarlijke werk. Zo nam hij deel aan de overval op de Haagse Landsdrukkerij waar 10.000 pas gedrukte persoonsbewijzen werden buitgemaakt. Op het eind van de oorlog sloot Bertus zich aan bij de ‘Kastelengroep’, die het Paleis op de Dam, het hoofdpostkantoor en het Geldkantoor (operatie ‘Three Castles’) moest verdedigen.
Meteen na de oorlog maakte hij deel uit van een kwintet dat in Duitsland Nederland vertegenwoordigde bij het opsporen van vermiste personen in samenwerking met het Nederlandse Rode Kruis en de UNRRA. Als luitenant bij het Britse 55 Search Bureau was hij belast met het opsporen van vermiste Nederlanders. Voor dit werk werden hem onderscheidingen uitgereikt, die hij absoluut overbodig vond.
Vooral het laatste jaar van de oorlog werkte Bertus veel samen met Tiny Vieijra. Ook zij maakte, als koerierster, deel uit van de groep Gerretsen. Door het gevaar waarin zij dagelijks verkeerden, kregen ze een meer intieme verhouding – Bertus’ eerste huwelijk was tijdens de oorlog op de klippen gelopen maar was niet ontbonden om zijn joodse vrouw niet aan het gevaar van een eventueel transport bloot te stellen. Bertus en Tiny namen, omdat ze er eigenlijk te weinig verstand van hadden, voor teveel geld een plisseerinrichting over. Maar ze hadden zo’n probleem de juiste vergunningen te krijgen, dat ze de zaak van de hand deden. De Stichting 1940-1945 weigerde hen een lening van 200 gulden. Daar kwam bij dat een hoop mensen, die Bertus had geholpen hadden gezegd: ‘Als de oorlog voorbij is, help ik je aan een baan.’ Maar toen Bertus ze na de oorlog hierop aansprak, gaven ze niet thuis. Bertus en Tiny voelden zich tegengewerkt en wilden niks meer van Nederland weten. Ze emigreerden rond 1950 naar Australië. Daarbij weigerden ze gebruik te maken van de bestaande regeling, dat emigranten hun overtocht vergoed kregen. Sterker: ze verkochten al hun spullen, zoals Tiny’s bontjas, om de overtocht mogelijk te maken. Ze kregen twee dochters, voor wie de ervaringen van hun ouders van voor en tijdens de oorlog een gesloten boek bleven. Het enige verband dat ze konden leggen was het verbod op het dragen van zwarte laarzen, daar kon Tiny niet tegen.
De begintijd in hun nieuwe vaderland was moeilijk. Een baan vinden ging wel, maar onderdak was een stuk moeilijker. Bertus werd ziek, hij had veel last van hoofdpijn. Hij vond tenslotte een baan bij de Dunlopfabriek. Hier werkte hij zeer hard en onder slechte omstandigheden. Bij een arbeidsongeluk verloor hij een pink. Ondanks zijn voortdurende hoofdpijn maakte hij veel overuren, want zijn salaris was niet groot. Bleef vurig socialist, actief in de vakbond. Bij Dunlop waren ze zeer tevreden over de betrouwbare medewerker, zozeer, dat ze hem vlak voor zijn pensioen een groot bedrag ineens gaven. Hun hart bleef in Holland liggen, maar terugkeren deden ze niet uit trots: ze wilden geen mislukte emigranten zijn. Het duurde 17 jaar voordat Bertus weer voet op Nederlandse bodem zou zetten, Tiny bezocht al voor die tijd haar familie, geholpen door het feit dat haar dochter stewardess bij Quantas was waardoor ze goedkoper kon vliegen. Begin 1981 kreeg Bertus een zware hartaanval, later kwam daar de ziekte van Alzheimer over heen. Tiny wilde hem in een Joods tehuis op laten nemen, maar omdat hij niet-jood was werd hij geweigerd. Tiny beriep zich vergeefs op wat Bertus tijdens de oorlog voor joden had gedaan.
Tijdgenoten omschrijven Bertus ten Dam als een flinke man. Tiny omschreef haar man als zeer bescheiden. Beiden kregen na de oorlog het Verzetsherdenkingskruis 1940-1945.
- Archief Bart de Cort, IISG
- W.C. ten Dam-Vieijra: [ingezonden brief], De Koerierster, jan/febr 1992