Als er één jongeman is geweest die pech heeft gehad in de Spaanse Burgeroorlog dan is het wel Arend Haak. Zijn neef schrijft:
“Hij lag in het hospitaal in Barcelona met een tamelijk lichte verwonding. Door een bombardement is hij volgens het door mijn grootouders ontvangen telegram overleden op 3 oktober 1938.”
Arend Haak was in juli 1938 vertrokken, op een moment dat de situatie voor de Spaanse Republiek al tamelijk hopeloos was. Catalonië was afgesneden van de rest van Spanje, aan de Ebro werd zwaar gevochten. Haak zal zijn verwonding ongetwijfeld daar hebben opgelopen. In oktober ’38 was de terugtrekking van de Internationale Brigaden aanstaande en als het ziekenhuis niet was gebombardeerd, had Arend Haak de oorlog waarschijnlijk wel overleefd. Hij werd ingedeeld bij de 11e brigade 3e bataljon, 3e compagnie (het Thälmann bataljon).
Hij vertrok uit Emmen in gezelschap van Wolter Wolters en Johannes de Jonge.
De brieven die hij aan zijn familie schreef, zijn bewaard gebleven.
Op zondag 17 juli 1938 is hij in Antwerpen:
“Waarde ouders, boers en zussen, neem mij alsjeblieft niet kwalijk maar als U deze brief ontvangt dan zal ik zowat in Spanje zijn. Nu was het wel erg beroerd dat ik er zo stilletjes tussen uit moest knijpen maar ja, als ik het vooraf tegen jullie gezegd had, dan was er natuurlijk niets van gekomen, dat begrijpen jullie natuurlijk ook wel. Het uit huis gaan zonder iets te zeggen viel mij natuurlijk moeilijk. Nu hoop ik niet dat jullie je ongerust over mij maken.”
Het gezin Haak bestond uit vier jongens en vier meisjes, Arend was de oudste zoon. Over vader Albert Haak vertelt kleinzoon Ab:
“Het beroep van mijn opa was veenarbeider/vervener. Hij huurde een veenplaats en zorgde er voor dat er turf werd geperst.
In het najaar als de turf droog was, verkocht hij dit en zorgde met een schip voor het bestellen op diverse plaatsen, zowel particulieren als bedrijven en scholen in het veenkoloniaal gebied.
Arend werkte ook in het veen en bij het transport van de turf bij mijn opa, evenals zijn broers Berend en Jan.”
In zijn eerste brief aan huis stelt Arend alles in het werk om zijn ouders gerust te stellen, hij gaat in het achterland van Spanje werken: “Het rogge staat rijp op het veld doch er is geen volk om het te bewerken, hier zullen wij dus goed werk kunnen verrichten.” Of misschien komt hij wel op een schip terecht, dat is ook niet zo gevaarlijk. Maar zijn familie begrijpt toch wel dat die arme mensen in Spanje, de kinderen, de vrouwen en de oude, kreupele mensen hulp nodig hebben. Ze moeten er wel rekening mee houden dat hij misschien wel een jaar wegblijft en terzijde: zijn fiets staat op het station van Emmen, nr 469, kost 10 cent per dag. Als er brieven van ‘de partij’ komen moeten die doorgestuurd worden. Neef Ab bevestigt dat Arend lid was van de CPN, de Communistische Partij Nederland.
23 juli 1938 is hij in Parijs.
“Dat is een hele stad hoor wel tien keer zo groot als Amsterdam”. Met een paar andere Hollanders is hij de stad in geweest en hij staat verbaasd over wat hij allemaal ziet en trouwens de afgelopen dagen allemaal heeft meegemaakt. “Het is haast ongelooflijk als je ziet hoeveel vrijwilligers er iedere dag naar Spanje vertrekken, nou en als je dat ziet dan ben je er meer dan ooit van overtuigd dat niet de Fascisten in Spanje zullen winnen maar dat de regeringstroepen onverbiddelijk zullen winnen en de wereld van een grote ramp zullen redden want in Spanje zullen Hitler en Mussolini worden verpletterd.”
2 september 1938 komt het eerste bericht uit Spanje, de plaatsnaam had Arend wel opgeschreven maar die is door de censuur onleesbaar gemaakt. Verderop in de brief meldt hij dat hij in Mataro' is, vlak bij de Franse grens – daar heeft de censuur kennelijk overheen gelezen. Hij schrijft dat dit al zijn vierde brief uit Spanje is en hij heeft nog steeds geen bericht van thuis ontvangen. “Zijn jullie kwaad op mij dat ik stilletjes ben weggegaan? (…) Het viel mij natuurlijk ook zwaar, geweldig zwaar dat kun je niet half geloven want ik had het in huis goed, te goed kan ik gerust zeggen. Maar ja, als goede communist mag je niet aan je zelf denken en moet het praten geen hoofdzaak zijn maar het doen, wat ik deed was niet meer als plicht, eenvoudige arbeidersplicht.”
Heeft hij in een eerdere brief iets geschreven over een verwonding die hij heeft opgelopen? Nu schrijft hij dat het maar goed is dat zijn linkerarm een beetje beschadigd is en niet zijn rechter, anders had hij niet eens kunnen schrijven.
De volgende brief is van 11 september 1938. Hij is ‘in de stad’ geweest – maar de plaatsnaam is opnieuw onleesbaar gemaakt. Hij is al drie weken op dezelfde plek en beklaagt zich daarover. Hij is in de stad schoenen en sokken gaan kopen, tot nu toe heeft hij op blote voeten gelopen maar met “mijn gebruikelijke onhandigheid” heeft hij een sok bij het aanpassen door midden getrokken. Op de terugweg heeft hij een Spaanse boer verblijd met een sigaret die hij van een Hollandse delegatie had gekregen , in ruil krijgt hij een vrucht maar die smaakt naar een rauwe aardappel. Er is ook een onduidelijke mededeling dat hij op een lijst zou staan om binnenkort naar Parijs te worden gestuurd. Gewonden van de Internationale Brigaden werden vaak doorgestuurd naar Parijs om daar verder behandeld te worden, maar dat zou er op wijzen dat de verwonding niet zo licht is als hij doet voorkomen.
Woensdag 14 september windt hij er geen doekjes meer om: de brief komt uit het Hospitaal Mataro’. Maar eerst laat hij weten hoe ontzettend blij hij is dat hij eindelijk bericht van thuis heeft ontvangen.
“Jullie hoopten dat het maar niet erg met mij was, nee hoor, dat is het niet, ik ben zo gezond als een vis, alleen in mijn linkerarm is een pees geraakt door een scherf zo dik als een fatsoenlijke spijker. “
Hij vraagt of de turf al droog is en hoe het met de aardappels staat, zelf weet hij nauwelijks meer hoe een aardappel er uit ziet.
Eén briefje is er nog, zonder datum. Uit Barcelona, uit het ziekenhuis. Waarschijnlijk zijn laatste brief. Hij vertelt iets meer over zijn verwondingen en stelt ze opnieuw gerust:
“Als het erg was dan kon ik jullie niet schrijven. Ik zit namelijk lekker op mijn gemak op een stoel naast het ledikant voor het open raam te schrijven, het ledikant gebruik ik niet anders als wanneer ik ga slapen en wanneer ik lui ben, en het eten en drinken krijg ik op tijd en het smaakt mij goed en iedere dag een portie vlees. Krijgen jullie dat ook? Wat mij dan wel mankeert vragen jullie. Nou als je het dan weten wil, ik heb 4 kleine granaatsplintertjes boven in mijn linkerarm gekregen, net even boven de elleboog en nu doet het absoluut geen pijn maar ja de vingers van mijn hand kan ik maar een klein beetje bewegen, er is geloof ik een spier geraakt en nu kan het wel een half jaar duren voor hij weer klaar is, als het niet langer is. Jullie hoeft je over mij niet ongerust te maken, ik leef hier als een prins.”
Welk ziekenhuis begin oktober 1938 in Barcelona gebombardeerd is, konden we niet achterhalen. Maar Arend was misschien al hersteld en mocht het ziekenhuis verlaten. Hij kan omgekomen zijn bij een van de vele bombardementen die de stad het hele jaar 1938 door getroffen hebben.
- Brieven en informatie afkomstig van Ab Haak, neef van Arend Haak
- Kopieen van de brieven zijn toegevoegd aan IISG, collectie Nederlandse deelnemers aan de Spaanse Burgeroorlog