Veel informatie van de Zaandammer Jan Hulst is neergeslagen in officiële stukken. Daaronder dat wat hij bij zijn vlucht uit Spanje op Nederlandse consulaten in Marseille en Parijs vertelde en het verhoor door de politie toen hij thuis kwam. Een Duitse lijst uit vermoedelijk 1938/39 geeft een beeld vanuit de geheime dienst van het Republikeinse Leger, de Servicio de Investigacion Militar (SIM).
XIe brigade
‘Johannes van Hulst, Hollander, matroos, niet behorend bij een politieke partij’: zo wordt hij op de SIM-lijst beschreven. Er staan 42 leden van de XIe Internationale Brigade op, een strijdmacht waarin de befaamde, communistische Ernst Thälmann-brigade was opgenomen. Het lijkt om vrijwilligers te gaan die per 1 augustus 1937 waren toegetreden. De laatste twee namen, nr. 41 en 42, zijn van de ‘Holländer’ Jan Hulst en Johan Verberg. Volgens het overzicht was Jan sinds juni 1937 in Spanje en vanaf 1 augustus 1937 bij de XIe. Hij zou van de 13e brigade zijn gekomen. Net als bij Johan Verberg uit Delft, die dezelfde data heeft en communist is, staat er een nare afkorting onder zijn naam: ‘desert.’ Ofwel ‘desertiert’. De twee mannen wilden op een gegeven moment blijkbaar niet meer vechten en zijn ervandoor gegaan. In de ogen van de SIM was Jan daarom een deserteur.
Naar Spanje
Dat zijn de grote lijnen, gezien door de bril van de militaire geheime dienst van de Republiek. Wat gebeurde er werkelijk? Daarvoor moeten we kijken naar de persoonlijke verhalen van Jans reisgenoten en hemzelf. Jan Hulst (zonder ‘van’) was op 3 juni 1937 met zijn vriend Gerrit Giere en zijn andere stadgenoten Frans Oord en Dingeman de Munck uit Zaandam naar Parijs vertrokken, om vandaar naar het republikeinse Spanje te gaan. De Centrale Inlichtingendienst (CID) hield het er in zijn overzicht van 145 Spanjegangers op dat Gerrit, Frans en Dingeman, samen met ene Hendriks (Adolf Hendriks) op weg naar Spanje waren.
Zoals Frans Oord me vertelde namen ze om 24 uur in Den Haag de nachttrein naar Parijs, waar ze om 7 uur ‘s morgens arriveerden. Tot aan de Belgische grens werden ze vergezeld door de communist Van Soolingen die voor de treinkaartjes en wat zakgeld had gezorgd. Frans vertrouwde de man niet. Ze vielen niet echt op. Vanwege de Wereldtentoonstelling, die op 25 mei zou openen, waren er veel arbeiders onderweg naar Parijs. Een taxichauffeur bracht hen naar de communistische vakbond CGT. Die ving hen op, voelde de kandidaten aan de tand en regelde de reis naar Spanje.
Het Parijse consulaat-generaal, dat Jan Hulst in mei 1938 bezoekt, voegt aan dit relaas nog een paar details toe. Jan had verklaard ‘al sinds jaren lid te zijn van de C.P.N. (Communistische Partij Nederland)’ voordat hij, in zijn eentje, naar Spanje ging. Daarbij was hij geholpen door ‘een onbekende man’. Men confronteert Jan vervolgens met foto’s van bekende ronselaars. Nu wijst Hulst ‘pertinent’ Cornelis van Soolingen aan. Deze is sinds het proces tegen hem in december 1937 een bekende figuur geworden.
Wat Parijs betreft voegt de consul-generaal het adres van het ‘communistische ronselaarscomité’ comité toe, waar Frans Oord over sprak. Het was de Avenue Mathurin-Moreau 8-12. Het ligt ten oosten van de Gares du Nord en de l’Est en is nog steeds een van de adressen van de CGT.
De tocht ging eerst naar Marseille. Men zou per schip naar Barcelona reizen, aldus Frans Oord. Maar omdat er kort daarvoor een schip met Spanjegangers was gezonken, met daaronder Beverwijkers, ging dat niet door. Inderdaad, een paar dagen eerder, op 30 mei, was de postboot ‘Ciudad de Barcelona’ bij Lloret del Mar door een franquistische onderzeeër getorpedeerd. De onderzeeër, ‘General Sanjurjo’, was een geschenk van de fascistische Italiaanse premier Mussolini. Er vielen zo'n 100 dodelijke slachtoffers, onder wie Theun Veenstra van een Beverwijkse groep Spanjestrijders. De groep met Jan Hulst en de andere drie Zaandammers ging daarom met de trein naar Perpignan. De officiële grensovergang bij Port Bou werd gemeden en op 7 en 8 juni liepen ze met vele anderen over kleine paden door de Pyreneeën. 20-25 km verder lag de stad Figueras, waar de eerste selectie en vaak een korte militaire training plaats vond. Gerrit Giere schrijft er op 15 juni een brief naar huis.
Het front
Er is een Frans/Duits formulier bewaard waar Jan en de andere Zaandammers opstaan. Samen met drie Duitsers en vier andere Nederlanders vormen ze een groepje ‘anti-fascisten’. Onder hen is Johan Verberg die we eerder tegen kwamen. Het papier komt vermoedelijk uit Albacete, het militaire hoofdkwartier van de republiek, dat niet ver van Valencia lag. Ze komen er waarschijnlijk eind juni aan. Jan Hulst vertelde me dat de vier Zaandammers begin juli naar het Brunete-front werden gestuurd. Dat lag in het gebied westelijk van Madrid dat door de fascisten werd gecontroleerd. De republikeinse leiding probeert er een doorbraak te forceren. Jan is bij de eerste inzet ziekendrager. Het bevalt hem niet. Ook de anderen willen er niet blijven. Ze gaan een paar kilometer terug, naar Villanueva de la Cañada. Daar sluiten ze zich aan bij Evert en Henk Kraake. De broers zijn afkomstig uit Zwolle, en hebben een zuster die in Zaandam woont. Zij is getrouwd met de koopman Nico Piersma en woonde net als verschillende Spanjegangers vroeger in de Franschestraat. Boven de weg is een heuvel waar koloniale troepen van Franco liggen, afkomstig uit Marokko. Bij de gevechten raakt Gerrit Giere vermist. Jan Hulst gaat terug om hem te zoeken, maar kan hem niet vinden. Jan denkt dat hij door de koloniale troepen is afgemaakt. Het is vermoedelijk 7 of 8 juli.
Vlucht
De klap zal hard zijn geweest. Wat hierna gebeurde weten we alleen uit officiële stukken. Want negen maanden later, op 13 april 1938, meldt Jan zich bij de Nederlandse consul-generaal in Marseille, de heer C.J. van der Waarden. Deze maakt een verslag van het gesprek dat hij opstuurt naar het consulaat-generaal in Parijs. Jan was kort ervoor bij Andorra, midden in de Pyreneeën, over de Spaanse grens bij Hospitalet gegaan en vandaar door de Fransen ‘ter dispositie van zynen consul’ naar Marseille gestuurd. De consul schrijft dat men deze man ‘onder voorwendsel dat hy overvloedig werk zou kunnen vinden in de koopvaardy’ naar Spanje had gelokt. Maar hij was er ‘direct naar het front gezonden’. Na drie keer eerder te zijn gevlucht was hij er deze keer in geslaagd. Dat Jan niet wist dat hij zich in een burgeroorlog ging mengen lijkt ongeloofwaardig, maar dat hij frontsoldaat zou worden dacht hij waarschijnlijk niet.
Jan heeft geen legitimatiepapieren en de consul geeft hem geen ‘sauf-conduit’ of vrijgeleide voor vreemdelingen. Wel verstrekt hij hem tegen de principes, maar in overeenstemming met de Armenwet, ‘onderstand’, dat wil zeggen, een spoorbiljet om naar Parijs te komen en zich daar bij het consulaat-generaal te melden. Tegenover Parijs rechtvaardigt de consul zijn steun omdat hij vreest dat er vanwege het keren der kansen in Spanje binnenkort veel berooide en wanhopige Nederlanders bij hem zullen aankloppen. En aan een ‘kolonie van Nederlandsche vagebonden’ heeft hij geen behoefte.
Consulaat-generaal Parijs
Jan meldt zich pas op 3 mei bij de Nederlandse vertegenwoordiging. Dat vindt men op het consulaat-generaal erg laat. Waar is hij tussen 14 april en 3 mei gebleven? Het antwoord staat in de lange brief die op 10 mei naar de Minister van Buitenlandsche Zaken gaat. Met potlood zijn onder aan de eerste bladzijde drie woorden geschreven: ‘Spanje revolutie vrijwilligen’. De zaak van de Republiek werd op het Ministerie blijkbaar als een revolutie beschouwd.
Volgens Jan had hij al die tijd logies gekregen van een Duitse emigrant, Ernst Goebert, die in een klein hotel aan de Boulevard de la Villette verbleef en hem beloofde per auto naar Amsterdam te brengen. Hij had deze Ernst in een cafeetje ontmoet. Maar op 2 mei was Goebert plotseling vertrokken en daarom was hij nu naar het consulaat gegaan. Attaché d’Aquin had nog onderzoek gedaan in de genoemde hotelletjes, ‘gelegen bij de ronselaarscentrale’, maar dat leverde geen bewijs voor of tegen Jans verhaal op.
In het Moskouse RGASPI-archief is de oplossing van het raadsel te vinden. Jan had na het gesprek in Marseille spijt gekregen en was opnieuw, via de Pyreneeënroute van Massenet naar Figueras gegaan. Daar meldde hij zich op 19 april, als enige Hollander. Maar men stuurt hem niet door naar de Brigades en wijst hem af. In arren moede reist Jan nu naar Parijs en klopt aan bij de Nederlandse vertegenwoordiging.
Keukenhulp
In tegenstelling tot wat hij in Marseille suggereerde vertelt Jan dat hij al in Albacete weigerde om te vechten. Het consulaat gelooft hem niet echt maar vat het zo samen: zoals gebruikelijk werd hij door de communisten naar Spanje geholpen en vandaar, zoals steeds, naar Albacete gedirigeerd. Daar weigerde hij om ‘infanterist te worden in het Spaansch-Republikeinse leger’. In Parijs zag men de vrijwilligers als kanonnenvoer voor een communistische revolutie.
Jan zei verder (ik parafraseer de diplomatieke brief): ‘ik werd toen te werk gesteld in een militaire keuken te Albacete. Daar bleef ik tot begin maart 1938. Omdat alle weerbare mannen toen naar het front werden gestuurd ben ik naar Barcelona gevlucht en per trein naar Figueras. Ik had nog wat geld. Vandaar ben ik te voet de grens overgestoken en in Marseille terecht gekomen.’ Dat Jan de eerste keer aan het front heeft gestaan en al drie keer eerder was gevlucht verzwijgt hij. Hij probeert zich zo veel mogelijk als keukenhulp te presenteren, in de hoop zijn Nederlanderschap niet te verliezen.
Naar huis
Het consulaat-generaal hecht weinig geloof aan het relaas maar helpt hem wel. Jan krijgt ook hier spoorbiljetten. Naar Roosendaal (130 franc) en vandaar naar Zaandam. Bovendien ontvangt hij 20 franc voor het noodzakelijke levensonderhoud. Men verstrekt hem, zoals aan alle vrijwilligers die uit Spanje terugkeren, geen ‘paspoort voor korte duur’, maar een ‘laissez-passer’, ofwel een eenmalig reisdocument. Motivatie: ‘niet is vast komen te staan of de voornoemde personen de Nederlandse nationaliteit bezitten’.
In de brief aan de Minister duikt een lotgenoot van Jan Hulst op: Gerrit Wiggermans uit Amsterdam. Ook hij was door de consul van Marseille aan een treinkaartje geholpen en wordt evenals Jan met een laissez-passer gerepatrieerd. Waarschijnlijk gingen ze samen terug.
Zaandam
In dezelfde brief deelt de vertegenwoordiger van het consulaat mee een telefoongesprek te hebben gehad met het Hoofdbureau van Politie in Amsterdam. De Centrale Recherche zou Hulst en Wiggermans kunnen verhoren in verband met de zaak Van Soolingen. Of dat is gebeurd weten we niet. Vast staat dat Jan Hulst na terugkomst bij zijn ouders door de politie van Zaandam is gehoord. Hij herhaalt wat hij in Parijs heeft gezegd, maar voegt toe dat hij in maart 1938 ‘erg bang was doodgeschoten te worden’. Want dat kon met deserteurs gebeuren. Ook laat hij weten in Barcelona anderhalve maand in de gevangenis te hebben gezeten en ‘door tralies te verbreken wist te vluchten’. Het korte verslag eindigt met de woorden: ‘nationaliteit ontnomen’.
In Zaandam bezoekt Jan de familie Giere. Hij vertelt hun dat hij Gerrit het laatst in juli 1937 heeft gezien, en brengt hun de brief die Gerrit niet meer heeft ontvangen. Het moet voor allen schokkend zijn geweest. Of Jan Hulst in de Tweede Wereldoorlog problemen heeft gehad vanwege zijn inzet voor de Spaanse Republiek is niet bekend. Wanneer hij zijn nationaliteit weer terug kreeg evenmin. In ieder geval was het na 1954, toen hij door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) werd gehoord vanwege zijn verzoek tot hernaturalisatie. Als lid van de CPN maakte hij toen weinig kans. Na zijn overlijden begreep ik van zijn vrouw, Maria Catharina Kracht, dat Jan zich niet helemaal bij de oud-Spanjestrijders hoorde voelen. Hij was op een gegeven moment geen lid of sympathisant meer van een linkse partij, en werd niet door de partij gehuldigd, zoals sommige anderen wel. Dat is tragisch. Maar dank zij hem weten we beter wat een plotselinge frontervaring en het vermist raken van een vriend met een bevlogen mens kan doen.
- Interview Pim Ligtvoet met Frans Oord en Trudel van Reemst, Zaandam 5-5-1997
- Mededelingen van Jan Hulst, mevr. Hulst-Kracht en Frans Oord, Zaandam (1999)
- Pim Ligtvoet, "Brieven van de Zaanse Spanjestrijder Gerrit Giere. Met een lijst van 20 Zaanse Spanjestrijders". In: Anno 1961 (1999, p. 1498-1502)
- Lijst XI Internationale Brigade (nr. 37-42), SIM
- Frans/Duits formulier met 8 Nederlandse en drie Duitse vrijwilligers
- Pim Ligtvoet, Willemien Schenkeveld, De Zaanse Spanjestrijders. Wormer 2019
- http://www.wrecksite.eu/wreck.aspx?95307
- http://resources.huygens.knaw.nl/watermarker//pdf/cid/1300-1399/1380.pdf (CID 42849a)
- Brief generaal consul Marseille, dhr. C.J. van der Waarden aan het generaal-consulaat te Parijs d.d. 13-4-1938
- Nationaal Archief, Den Haag, Nederlands Gezantschap te Frankrijk (Parijs), nummer toegang 2.05.102, inventarisnummer 1805
- Brief generaal consulaat Parijs aan Minister van Buit. Zaken d.d. 10-5-1938 (Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1674)
- Verhoor Jan Hulst door politie Zaandam, samenvatting (Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Archiefbescheiden betreffende Oud-Spanjestrijders, nummer toegang 2.09.99, inventaris-nummer 101)
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Afdeling Politie, Bureaus Kabinet en Juridische Zaken, nummer toegang 2.09.107, inventarisnummer,map 478
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.36-(7, IMG0047) L.134 (aankomst Figueras)
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-(2, IMG0082-0083) L.44-45 (bijzonderheden Hollandse strijders)
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-(2, IMG0023) L.36 (Szinda)<