De meeste Nederlandse vrijwilligers in Spanje waren verbonden aan de Internationale Brigades. Maar circa twintig Spanjestrijders vochten mee in de ongeregelde strijdgroepen van de “milicias” in Catalonië. Eén van hen was Piet de Leth.
Deze milicias waren in de zomer van 1936 naar politieke overtuiging georganiseerd. Om het verschil tussen deze antimilitaristische milicias en het geregelde leger te benadrukken kregen de onderdelen andere organisatiebenamingen. “Columna” in plaats van divisie en brigade en “Grupo”, “Centuria ” en “Agrupación” in plaats van peloton, compagnie en bataljon. Deze “Columnas”, een paar honderd tot wel enige duizenden milicianos sterk, behoorden tot de Federación Anarquista Ibérica(FAI) en de vakbond Confederación Nacional de Trabajo (CNT) en de deels oorspronkelijk onder Trotskistische invloed staande revolutionair-socialisten van de Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM). De bekendste Columnas waren de Columna Durruti, de Columna Ortiz, de Columna Roja y Negra en de Columna Ascaso van de anarchisten en de CNT en de Columna Carlos Marx en de Columna Lenin van de POUM.
Vooral de anarchistische milicianos waren wars van iedere discipline. Ieder bevel moest bediscussieerd kunnen worden, groepsleiders konden ter plekke worden gekozen en afgezet. Iedere milicien was vrij om na goed overleg met verlof te gaan. Hoe democratisch ook, dit kwam de militaire slagkracht niet ten goede. Om dit te verbeteren begon men in de winter van 1936/1937 in dit Catalaanse leger toch bepaalde vormen van militarisering door te voeren, al ging dat niet zonder slag of stoot. De gevechtskracht van de milicias had trouwens zwaar te lijden doordat de uitrusting voornamelijk bestond uit oude overtollige geweren met een scala van verschillende kalibers, afkomstig uit gesocialiseerde legermagazijnen of via de internationale wapenhandel aangeschaft, te weinig mitrailleurs, verouderd geschut en lokaal in elkaar geflanste pantserwagens. Het vervaardigen van handgranaten was een vorm van huisvlijt. Mondjesmaat kwamen er modernere uitrustingsstukken, meest pistoolmitrailleurs uit lokale Catalaanse fabriekjes. Tanks waren er niet en luchtsteun bleef zo goed als nihil. Dit alles maakte dat er van herfst 1936 tot zomer 1937 amper nog beweging was in het ten westen van Catalonië gelegen Aragonfront. Dit front liep oostelijk van de lijn Huesca, Zaragosa en Teruel. Defensief hielden de columnas het wel vol maar iedere vorm van offensief liep na een paar kilometer weer spaak. Moderne wapens die door de republikeinse regering in het buitenland, vooral de Sovjet-Unie werden aangeschaft gingen naar het geregelde leger en dan nog hoofdzakelijk naar de onder Stalinistische invloed staande eenheden.
Na de “Meidagen” van 1937 in Barcelona werd de POUM door de Spaanse republikeinse regering verboden en werd de anarchistische invloed geneutraliseerd. Veel leidende figuren en kaderleden werden door sommige door stalinisten beheerste politiediensten gearresteerd, soms langdurig gevangen gehouden of vermoord. Hierna gingen de columnas die aan het Aragonfront lagen in de zomer van 1937 organiek deel uitmaken van het reguliere republikeinse leger als de 25ste tot en met de 29ste divisie.
De schrijver George Orwell (later bekend van “Animal Farm” en “1984”) vocht aan het front in Aragon bij een POUM-onderdeel. Hij was met ziekteverlof in Barcelona en dacht er aan om zich aan te melden voor de Internationale Brigades om Madrid te helpen verdedigen. Na de vervolging van anarchisten en andere revolutionairen in Catalonië in en na mei 1937 kwam hij hierop terug. Hij vertrok weer naar het Aragonfront en keerde na zwaar gewond te zijn geraakt weer terug naar Engeland. In 1938 beschreef George Orwell zijn ervaringen in Spanje in “Homage to Catalonia”.
Piet de Leth was opgegroeid in een arbeidersgezin met acht kinderen. Zijn vader was een vakbondsman. Een jongere broer werd vernoemd naar Henri Polak, de medeoprichter en voorzitter van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond (ANDB). Toen Piet acht jaar oud was verhuisde het gezin van Amsterdam naar Hilversum, waar zijn moeder oorspronkelijk vandaan kwam. Piet werd leerling machinist, was dienstplichtig soldaat in het Nederlandse leger en woonde in Rotterdam en Hilversum. Hij werkte in de twintiger jaren als technicus in de olievelden van Oost-Borneo. Tijdens de economische crisis kwam Piet de Leth in 1930 weer terug in Nederland. Hij woonde een paar maanden bij zijn ouders en jongere broers en zusters die in 1925 weer in Amsterdam waren neergestreken. In 1931 werd hij voor vijf jaar aangenomen bij de Nederlandse marine als torpedomaker 1ste klas. Hij verbleef toen op het wachtschip “Schorpioen”. Na anderhalf jaar werd hij wegens ongeschiktheid eervol ontslagen. Hierna woonde hij bij zijn oudste broer Jan die in Blankenberge als kok werkte en in Rotterdam. Hij was lid geworden van de RSAP (Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij) onder leiding van Henk Sneevliet.
Op 10 december 1936 ontvangt Piet de Leth in Rotterdam een paspoort en vertrekt richting Spanje. Op 21 december 1936 komt hij aan in de Spaanse grensplaats Port Bou en arriveert dezelfde dag nog in Barcelona en meldt zich daar aan bij de Grupo DAS. De DAS –Deutsche Anarchosyndicalisten im Ausland- was in 1933 opgericht in Amsterdam door voor de nazi’s gevluchte vakbondsmensen en anarchisten uit Duitsland. Wat later waren er ook afdelingen in Stockholm, Parijs en in Barcelona. De Leth wordt ingedeeld bij de Duitstalige internationale centurio van de Columna Durruti en bevindt zich aan het Aragonfront. In de Columna Durruti was een “Grupo Internacional” opgenomen bestaande uit twee centurias buitenlandse vrijwilligers, een Franstalige en een Duitstalige, grotendeels bestaande uit anarchisten en syndicalisten uit de rest van Europa. Op 12 april 1937 vond er een offensief plaats vanuit Pina del Ebro. Het strategisch op een heuvel gelegen klooster Santa Quiteria werd op de fascisten veroverd. De volgende dag gingen deze in tegenaanval. Na zes uur van hevige artilleriebeschietingen en luchtaanvallen moesten de anarchistische eenheden zich na zware verliezen terugtrekken. De “Grupo Internacional” was gehalveerd. Van de 158 man waren er nog circa 70 over. Piet de Leth overleeft deze gevechten.
Als gevolg van de gedeeltelijk ingevoerde militarisering van begin 1937 en de zware verliezen in april werden deze twee centurios, aangevuld met Catalaanse milicianos, omgevormd tot het Internationale ‘Batallón de Choque’ (Stootbataljon) van de - nu- Divisie Durruti.
In een krant in Zürich verscheen in 1938 als feuilleton het dagboek van een Zwitserse vrijwilliger. Het bevatte de wederwaardigheden van Edi Gmür, van december 1936 tot en met augustus 1937 in Catalonië en aan het Aragonfront. In 2006 werd dit relaas in het Frans vertaald.
Edi Gmür trekt onder anderen op met twee Nederlanders: Piet Hamelink en Piet de Leth, die in dit feuilleton voorkomen. Omdat hij meestal alleen hun voornamen noemt werkt het verwarrend wie van de twee hij bedoelt. Maar omdat Piet Hamelink in april 1937 uit Spanje was vertrokken weten we zeker dat het gedeelte uit juni van dat jaar en de twee maanden daarna, waarin een Piet enige malen genoemd wordt Piet de Leth betreft. Hier volgt het verhaal:
15 juni
De trein is de hele nacht doorgereden en we zijn het front genaderd. Aangekomen in Lerida om 5 uur ’s-morgens, zijn wij de vierde compagnie van het Internationale Stootbataljon. We werden opgepropt in autobussen, en voorwaarts. We maakten een korte stop in Peñalba en daarna in Bujaraloz en omstreeks de avond waren we in Monegrillo, op 10 km van het front. We werden ondergebracht in militaire barakken, op 2 km van het dorp. Iedere compagnie zijn barak. In het hele bataljon zijn er niet meer dan vijf Zwitsers. Slecht bewapend met oude geweren. De commandant is steevast in Barcelona.
(donderdag) 17 juni
Gistermiddag werd onze compagnie afgevoerd in vier grote autobussen, die naar het front bij Farlete gingen. Nadenkend bekeek ik de door de zon gebronsde gezichten van mijn kameraden. Welke zullen deze keer niet terugkeren? Ik heb een wapen waar de patroonhouder niet in past, 35 kogels en niet één enkele granaat. We daalden de Monte Oscuro af in een klein dal. Hier en daar hoorde je artillerievuur. Wij stelden ons één voor één in colonne op en zijn via een smal voetpad de berg opgeklommen. Van boven kwamen de ziekenverzorgers met de gewonden naar beneden, per twee vervoerd op ezels. Sommigen kermden verschrikkelijk. Doden werden ook vervoerd. Twee dragers stopten op de zelfde plek als wij. Wij hebben de deken opgetild om in stilte afscheid te nemen van een dode kameraad. Het zien van een lijk boezemde me vroeger angst in, nu niet meer. We passeerden de bergkam, zijn een kleine vlakte overgestoken en kwamen aan bij een volgende. Onze kameraden van de eerste compagnie waren vlakbij, verspreid in een laag bos. Na amper een kwartier verschenen er drie vliegtuigen, vijandelijke jagers. Ze maakten een aantal rondjes om de berg voordat ze richting Zaragoza verdwenen. Onze kapitein vertelde ons dat wij de Banda Negra moesten aflossen. Dat was vroeg in de morgen in de aanval gegaan. Wij volgden een dalletje en kwamen aan bij onze in te nemen positie. Ik zei mijn makkers dat we straks onze lol op konden. Degenen die wij moesten aflossen passeerden ons in een lange rij. Verscheidene van hen hadden twee of drie geweren. Zij vertelden ons dat er maar acht gesneuvelden waren, vier van de onzen en vier fascisten, maar wel waren er 42 gevangenen. Behalve dat we een geweer hadden, kregen wij ook een schop en een houweel. Granaten waren er ter plekke genoeg; maar het waren oude handgranaten, primitief, die de vijand had achtergelaten. Mijn peloton, met Fischer als luitenant, nam de hoofdpositie in, de Eremita Santa Cruz. We begonnen meteen met het opwerpen van versterkingen. De vijandelijke troepen hadden er een loopgraaf gegraven met enkele mitrailleurnesten. Maar er was geen enkele luchtverdediging. Vier mannen hielden de wacht, zeven werkten. Bij tijd en wijle floot een granaat voorbij. De prikkeldraadversperringen waren op twee plaatsen doorbroken. De stelling bevond zich in een onbeschrijfelijke wanorde. Aan de andere kant, aan de voet van de steile helling, doorsneden door kleine beekjes, lag Perdiguera, waar 42 mannen van de Groupe International waren gevallen. Vanaf onze positie, kon men bijna het dorp controleren.
Men had mij van 1 tot 4 uur op wacht gezet. Toen ik aankwam zag ik door de verrekijker een groot aantal vrachtwagens het dorp binnen komen. Ik rapporteerde het onmiddellijk aan de ‘sergento’. Twee uur later, dus tegen 3 uur zag ik dat er een zware aanval tegen ons begon. Ongeveer 3000 man rukten langzaam op over een breedte van zowat 2 km. Onder hen, acht tanks. Zij rukten langzaam maar systematisch op. Plotseling daalden er van drie kanten een verschrikkelijk artillerievuur op ons neer. Mijn buurman raakte door een ontploffing gewond: een granaatscherf had een gat zo groot als een vuist in zijn dij gemaakt. Tenslotte werd de wacht afgelost. De aankondiging van de tegenaanval was doorgegeven en onze compagnie en de eerste bereidden zich voor op de aanval. De eerste compagnie lag 100 m van ons in het dal en moest zich op een gegeven moment bij ons voegen. Onze artillerie vuurde op de vijandelijke gelederen, maar zij schoten slecht, veel te kort of veel te ver. Zij kwamen zelden in de buurt van de tanks. Onze ‘teniente’ hield zich bezig met vloeken in de munitiebergplaats met de granaten. Ieder van ons kreeg er zes die met de grootste spoed naar boven werden gebracht. Gedurende de hele tijd vuurden de twaalf of zestien kanonnen schot op schot op onze positie. Wij lagen in de loopgraaf, continu aan het werk. Totdat een wacht een bericht bracht. “Eén man naar voren!” schreeuwde de ‘teniente’. Een Spanjaard is toen gegaan. Overal waren explosies; de granaatscherven zoemden in het rond. Maar plotseling hoorde je het gebrom van vliegtuigmotoren. Het artillerievuur dat sinds twee uur te horen was geweest werd wat minder. Mijn vriend Piet was dicht bij me. Wij telden zes driemotorige bommenwerpers, die majestueus door de blauwe lucht zweefden. Boven hen verschenen kleinere vliegtuigen, nog hoger twaalf jagers. Piet keek me, met een bleek gezicht, glimlachend aan: “Daar gaan we ons niet uit redden!” Dat zei ik ook tegen mezelf. De ‘teniente’ kwam aangelopen en gaf de order dat we ons voor moesten bereiden op de aanval. Oskar zei tegen hem: “Je bent gek; hier blijven met tien man? Als er geen versterkingen komen zijn we verloren!” De ‘teniente’ wilde er niets van horen. Hij herhaalde enige keren op luide en dreigende toon zodat men het in de hele loopgraaf kon horen: “Degeen die zonder mijn bevel deze positie verlaat zal ik omleggen!”
Links van mij was een Spanjaard die voor het eerst onder vuur lag, Piet was rechts van mij. Zo goed en zo kwaad maakten wij het ons zo gemakkelijk in onze loopgraaf; en toen begon het. De aarde schudde, stenen en gruis vlogen omhoog van de grond; het kabaal verdoofde ons. In mijn gedachten zag ik de tanks al de heuvel op komen, terwijl ik best wist dat ze niet zouden komen zolang de vliegtuigen er waren. Voordat ze weg gingen wilden ze met ons afrekenen. De zes dikke bommenwerpers maakten een bocht en keerden terug onder luid geraas, steeds lager, lager en nog lager. Ik dacht: “Dag lieve mammie , dag mijn lieve kleine Werner, dag Zita, dag mooie wereld!” Ik keek opnieuw naar Piet; hij zei: ”Een paar dagen geleden waren we nog in Barcelona; het was zo mooi!” Meteen daarna kwam de tweede lading van de bommenwerpers. Ik verbaasde me dat we er nog waren. Een groot stuk aarde had me neer geslagen. Mij Spaanse buurman begon te gillen: “mamma, mamma!” Hij wilde de loopgraaf verlaten. Ik trok hem op het laatste moment weer terug en gooide hem met al mijn kracht op de grond. Hij keek me aan met lege ogen en totaal in de war; daarna kalmeerde hij beetje bij beetje. Het gesnor van de motoren werd sterker en sterker. Fisher holde schreeuwend door de loopgraaf: “Adelante, adelante!” We namen onze geweren en granaten; we sprongen naar voren de loopgraaf uit om onze dingen te gooien. Maar we hadden weinig tijd. Een hagelstorm van granaten daalde op ons neer en alles stond in brand; de hele berg, zelfs de grond brandde. Tot de mouw van mijn jasje, alles vatte vlam, het lostrekken en het gooien was een zaak van één seconde. Piet en ik keerden langzaam terug in de loopgraaf. Een dikke zwarte rook omringde ons, irriteerde de ogen en dreigde ons te verstikken. We drukten onze dekens tegen onze neuzen. Je kon niet meer dan vijf meter om je heen kijken. De jagers deden ook hun werk, Rrrr, Rrrr. Zij daalden zo laag dat je ging geloven dat ze de grond schaafden. Links, rechts, overal sloegen de kogels in. Ik dacht wel honderd keer dat dit het einde was. De vliegtuigen trokken op en formeerden zich brullend opnieuw om weer te schieten. Toen het even rustig was schreeuwde ik naar Piet, die in de loopgraaf naast me was gaan liggen en de door de rook ontstane tranen wegveegde: “Dit is je ware zelfmoord!” “Ja” antwoordde hij. “Waar is Fisher?” Nergens; je zag hem nergens; de loopgraaf was gedeeltelijk ingestort, de schuilplaatsen vernield.
Eindelijk waren de vliegtuigen uit het zicht verdwenen. We stonden op om de anderen te zoeken. “Kijk” zei ik tegen Piet: “Daar is Fischer, die is ‘m gesmeerd!” Het was waar; en drie anderen waren hem voorgegaan. Dus, wij gaan ook! De versterkingen waren niet gekomen, net zo min als onze vliegtuigen. Ik hoor nog het gelach van de fascisten die er al waren en ons van achteren beschoten, toen wij als laatste twee onze loopgraaf verlieten. Halverwege de helling aangekomen ontwaarde ik rechts van me een vijandelijke mitrailleur. “Geen zin meer om te vluchten” dacht ik en nam mijn wapen en wilde op de mitrailleurgroep schieten, maar ik vuurde maar één schot. Het geweer werkte niet meer. Op hetzelfde moment zag ik een Tsjech van de compagnie, die er uit zag alsof hij uit de hemel was gevallen en die buiten adem was geraakt. “Als hij het redt, probeer ik het ook!” Op de zijkant van de heuvel, omdat de artillerie een spervuur in de vallei legde. Rondom mij sloegen de kogels opnieuw in, maar het maakte me niet meer ongerust. “OK, schiet maar” zei ik tot mezelf, half gek, en ik ging verder. Ik begon snel te lopen; tot ik niet meer kon. Piet bevond zich een beetje links van me, opzij van mij holde een Hongaar. Op twintig meter van ons doken een paar mannen op die met pistolen op ons begonnen te schieten. Ik waarschuwde de Hongaar dat ik niks met m’n geweer kon doen. De Hongaar keerde plotseling om, er klonk een schot en de eerste van onze achtervolgers viel neer. Hij had een lange baard en hij leek te willen roepen: ”Camaradas!” Het woord stierf op zijn lippen. Ik deed ook alsof ik schoot, een paar anderen lagen op de grond en begonnen te vuren. Toen de fascisten dat in de gaten hadden maakten ze rechtsomkeert naar de berg.
Een beetje boven ons begon één van onze mitrailleurs te schieten, maar die weerstand duurde niet lang. De vijand vuurde er vier voltreffers op; lichamen en stenen vlogen door de lucht. We moesten terugtrekken om te verzamelen in onze oude stellingen. Ik had alles nog, mijn geweer, m’n patronen, mijn deken en bovenal m’n hachje gered; en mijn kapotte jasje. Fisher was verbaasd toen hij me zag. Hij zei alleen maar: “Ha mooi daar ben je; ik dacht dat je er geweest was!” Hij had het bevel tot terugtrekken gegeven maar wij hadden het niet gehoord. De versterkingen waren gekomen, maar een beetje te laat. De Hongaar zei tegen me: ”Ik heb twee jaar wereldoorlog meegemaakt, vijf jaar vreemdelingenlegioen en vier en een halve maand in Madrid, maar nog nooit is de duivel zo tekeer gegaan als hier”. We hadden een lucht bij ons alsof we door drek en de vuiligheid van een schoorsteen waren gesleept. De noodvoorraad was boven achtergebleven in Santa Cruz. Dood op, verslagen, uitgehongerd en uitgedroogd, sliepen wij tussen de paarden en de ezels in het gras op 500 meter van de voorste linie. Ik deelde mijn deken met Piet. Veel van mijn kornuiten hadden niets om zich te bedekken en het was de vorige nacht reuze koud geweest.
(pagina 106 t/m 110 uit: Albert Minnig en Edi Gmür, “Pour le Bien de la Révolution”)
Het werd er hierna voor de anarchistische- en POUM-eenheden niet beter op. Nieuwe moderne wapens bleven uit, ze kregen amper steun van de Republikeinse luchtmacht, uitrustingstukken werden niet vervangen en de voedselvoorziening was abominabel:
(woensdag) 30 juni
De dagen gaan eentonig voorbij. Bijna alle Duitsers van de eerste compagnie vroegen gedemobiliseerd te worden. Ik vraag mij ook af waarom ik hier blijf. Je wordt van twee kanten kapotgemaakt en je weet niet wat je bij de volgende aanval zal overkomen. We kunnen maar één ding bedenken, dat ze het Internationale Bataljon willen vernietigen. Hoe je het ook wendt of keert, dat zou de enige manier zijn om van ons af te komen. En dat er geen behoefte meer is om nog bij de gevallenen stil te staan. Het is bitter om je dit te realiseren. De meesten van ons hebben zich vrijwillig aangemeld om te helpen en ze waren bereid om hun lijf en leden, hun levens te geven om het Spaanse proletariaat te helpen. Ik geloof dat er niet veel zullen zijn die niet even teleurgesteld zijn als ik. Er zijn dagen dat ik liever iemand anders was. Vijanden voor ons, vijanden achter ons.
Het menu voor vandaag : ‘s morgens zwarte koffie en een stuk brood; ’s middags gekookte aardappelen en een vinger rundvlees (ezel of merrie) en een broodkorst.
’s Avonds wat aangebrande linzen en twee perziken. Sinds we aankwamen is er maar één verandering geweest, rijst in plaats van linzen of aardappelen.
De ergste aanvallen zijn minder demoraliserend dan het wachten zonder iets te weten. Fisher is op van de zenuwen; gisteren brulde hij in onze onderkomens dat het in het concentratiekamp Dachau beter was dan hier….
(ibid. pagina 112/113)
De oude columnas waren ‘kalt gestellt’ om ze in het gareel van het Republikeinse leger te dwingen of zelfs weer opgedragen aanvallen uit te voeren zonder artillerie- en luchtsteun. Op 24 juli werd het Stootbataljon min of meer opgeheven. De Spanjaarden en 38 buitenlanders die wilden blijven werden als soldaat ingedeeld bij andere onderdelen van de - nu - 26stedivisie van het Republikeinse leger. De meeste buitenlandse vrijwilligers van deze anarchistische internationale eenheid waaronder Piet de Leth en Edi Gmür gingen naar Barcelona.
25 juli
….Een bombardement al tijdens onze eerste nacht. Een bom van 250 kilo slaat in op zo’n zestig meter van onze kazerne, tussen de gastanks. Ik voelde me niet goed; ik zag alleen maar die verdomde tanks. Het is duidelijk dat als een bom die zou raken de hele kazerne zou zijn weggevaagd. Trouwens Franco zei op de radio dat hij Barcelona tien dagen op rij zou bombarderen. Maar de fascisten duiken steeds op met maar tien tot vijftien machines per keer, terwijl ze er 50 of 100 aan het front hadden. Geslapen bij ‘Mama’ Käthe met Jak, Ritter, Miggel en Piet.
(ibid. pagina 126)
NB “Mama” Käthe was de taverna annex logement “Bar Scandinavia” van Ingwald Inlæken in de Barrio Chino op 200 meter van de haven. Het werd gerund door Käthe Goedel-Römer, Edi Gmür’s vrouw Zita werkte er.
Op 25 juli kunnen de buitenlandse vrijwilligers kiezen: Spanje verlaten of overgaan naar de XIIde Internationale Brigade.
De RSAP wordt door de stalinisten gezien als een trotskistische organisatie gelieerd aan de door hen vervolgde POUM. Piet de Leth besluit nu, waarschijnlijk net zo teleurgesteld als zijn kameraad Edi Gmür, uit Spanje te vertrekken. Samen met Edi’s vrouw Zita varen ze ruim twee weken later met nog enige andere berooide revolutionairen op het Franse schip “Iméréthie II” van Barcelona naar Marseille. Piet bezit alleen nog de kleren aan zijn lijf, heeft zelfs geen jas.
(donderdag) 12 augustus
….. Er zijn 15 militiemannen aan boord van dit schip. Onze paspoorten zijn ingenomen. Dat maakt me ietwat wantrouwend. De meeste passagiers zijn oude vrouwen en kinderen. In het bagageruim zijn kooien, drie boven elkaar, zonder lakens. De bedoeling is dat we daar allemaal zouden slapen, vrouwen, kinderen en mannen. We besluiten op dek te slapen samen met Miggel, Piet de Leth, een man uit Tanger en een Duitser in uniform die zei dat hij van Madrid kwam. (….)
(ibid. pagina 130/131)
Vrijdagavond kwam het schip aan in Marseille. Daar werden ze aan hun lot overgelaten, geen onderdak. Ze kregen te eten aan boord van een Spaans schip in de haven en ontvingen geldelijke ondersteuning van het lokale Anarchistische Comité.
14 augustus
Zittend in de Rue Miradou kijken we uit over de haven en praten we over wat we gaan doen. We kunnen voor oplichter gaan spelen, zegt Piet of zwervers worden in de Rhônevallei….
(ibid. pagina 132)
Maar zover kwam het niet. Een week later was Piet de Leth alweer teruggekeerd in Rotterdam. Van de Nederlandse consuls in Marseille en Parijs had Piet, na het vertellen van een deel van zijn wederwaardigheden, de middelen gekregen om naar Nederland terug te keren. Een maand later, op 20 september 1937, stuurde de Hoofdcommissaris van Politie te Rotterdam L. Einthoven na een verhoor van Piet de Leth een geheim rapport van vier kantjes naar de Procureur-Generaal in Den Haag.
Een maand tevoren had Piet bij de Consul in Parijs nog verteld dat hij met geldelijke steun van de RSAP naar Spanje was gegaan. Dit ontkende hij nu. Hij was eind 1936 werkloos en zijn broer Jan had hem uitgenodigd omdat er werk voor hem was in Blankenberge. Hij had er al eerder gewerkt in de zeevisserij. Daar aangekomen ging dat werk niet door maar zijn broer vertelde hem dat er werk was in Spanje en leende hem geld om daar naar toe te gaan. In Barcelona sloot hij zich aan bij de DAS en de CNT. Piet verklaarde dat hij zich alleen bezig had gehouden met het verpakken van allerlei artikelen bestemd voor het front. Dit vakbondswerk werd in juli door de regering beëindigd waardoor Piet zonder inkomen kwam te zitten, en daarom terug naar Nederland wilde. De Nederlandse consul in Barcelona had hem geadviseerd om met een Frans schip kosteloos naar Marseille te vertrekken. Op 16 augustus had hij zich gemeld bij de consul in Marseille die hem verder had geholpen naar Parijs.
De Rotterdamse politie confronteerde hem met het feit dat een ander RASP-lid, Piet van ’t Hart verklaard had dat de enige hem bekende Nederlander die in Barcelona verbleef Piet de Leth was. En dat, afgaande op de stempels in hun paspoorten, zij samen gereisd moesten hebben. Ze waren op dezelfde data dezelfde grensplaatsen gepasseerd: op 18 december 1936 te Feignies de Belgisch-Franse grens en op 21 december de Frans-Spaanse grens bij Cerbère. Piet van ’t Hart behoorde tot een groep van vijf RSAP-ers die in de eerste helft van 1937 in de POUM-columnas hadden gevochten. De andere vier waren Harrie Combrink, Bertus ten Dam, Theo Janssen en Tinus van Vugt.
Piet de Leth verklaarde echter dat hij Piet van ’t Hart pas in Barcelona was tegengekomen en verder niet met hem om was gegaan: ‘…, daar hy (de Leth) nog wel eens van “een leuke avond” hield, iets waarvoor Van ’t Hart in het geheel niet te vinden zou zyn geweest.’
Uit een brief van 25 oktober 1937 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Minister van Justitie:
‘… dat de Consul te Barcelona mij bericht, dat hem niet bekend is of PIETER DE LETH in het Spaansche Leger gediend heeft. Indien zijn bewering , dat hij uitsluitend bij de “Confederación Nacional del Trabajo” (anarchistisch syndicaat) gewerkt heeft, inderdaad juist is, dan zou hij niet geacht moeten worden in vreemde krijgs- of staatsdienst te zijn geweest, daar de C.N.T. geheel onafhankelijk is van den Spaanschen Staat.’
In 1939 werd vermeld op de lijst van links-extremistische personen opgesteld door de Centrale Inlichtingen Dienst (CID):
LETH, Pieter de
21-2-01 Amsterdam; reclamelooper; R.S.A.P.er; is ongeveer een half jaar in Spanje geweest doch ontkende aan den burgeroorlog te hebben deelgenomen.
In 1941 trouwde Piet de Leth in Rotterdam. In juli 1945 stond hij ingeschreven als D.P. (Displaced Person) bij de A.E.F.(Allied Expeditionary Force) in Duitsland. Vermeld werd dat hij Frans en Maleis kon spreken, dat hij graag naar Engeland wilde en dat hij op 31 juli per vliegtuig naar Brussel was vertrokken. Waar hij hierna verbleef is onduidelijk.
Rond 1954 bezocht Piet de Leth zijn oude kameraden Edi en Zita Gmür in Zürich. Verder is zijn latere leven vooralsnog in nevelen gehuld.
- Stadsarchief Amsterdam - Indexen
- Noord-Hollands Archief, Haarlem - Militieregisters
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Archiefbescheiden betreffende Oud-Spanjestrijders, nummer toegang 2.09.99, inventarisnummers 85, 140
- Nationaal Archief 2.09.22, Ministerie van Justitie, 1914-1940 (Geheim Archief), inventarisnr 16805
- Marine-archief, Den Haag
- Albert Minnig – Edi Gmür, Pour le Bien de la Révolution - Centre Internacional de Recherches sur l’Anarchisme (CIRA), Lausanne 2006 - Eerder verschenen als feuilleton “Als Freiwilliger an der spanischen Front, Kriegstagebuch eines schweizerischen Spanienfahrers” in: Tages-Anzeiger für Stadt und Kanton Zürich, 14 mei tot 18 juni 1938
- - Ook verkrijgbaar als E-boek: Edi Gmür, Spanish Diary – 2015
- Informatie via Kees Rodenburg en Bart de Cort
- Hugh Thomas, The Spanish Civil War – 2003
- Michael Alpert, The Republican Army in the Spanish Civil War 1936-1939, Cambridge University Press – 2013/2018
- George Orwell, Homage to Catalonia – 1938 Ned.vertaling: Saluut aan Catalonië - 2017
- Door de CID (Centrale Inlichtingen Dienst) opgestelde lijst van links-extremistische personen – 1939 (vervolg Rotterdam) - 288 –
http://resources.huygens.knaw.nl/pdf/cid/2200-2299/2232.pdf - Stadsarchief Rotterdam – Bevolkingsregister
- Arolsen Archives – International Center on Nazi Persecution, Bad Arolsen, Duitsland