Jules Osterloh is het kind van Josephina Maria Lemaire en een Belgische militair die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland was gevlucht en na afloop van de oorlog weer naar België was teruggekeerd. In 1919 trouwt zijn moeder met Antonius Osterloh en daarmee wordt Jules gewettigd. Op zijn negende verjaardag komt hij met zijn vader en moeder in Amsterdam wonen. Na de lagere school heeft Jules Osterloh 2 jaar van de 3-jarige HBS gevolgd, daarna is hij naar de MTS gegaan. Die heeft hij niet afgemaakt omdat zijn vader de studie niet meer kon betalen. In het bevolkingsregister staat als beroep leerling-monteur. Hij maakt zich in zijn jeugd verschillende malen aan schuldig diefstal. Dat resulteert erin dat hij als zeventienjarige vier maanden in het observatiehuis voor zeer moeilijk opvoedbare jongens in de Vosmaerstraat verblijft, waar hij staat vermeld als kantoorbediende. Maar hij volgt daar ook een opleiding tot schilder. Ook in de jaren ’30 wordt hij 2 keer veroordeelt vanwege diefstal.
Bij zijn keuring voor militaire dienst geeft hij als beroep decoratie-, reclame- en huisschilder op. Op 7 oktober 1936 wordt hij als dienstplichtige ingelijfd in het leger bij het 5de regiment infanterie. Hij had een opleiding tot onderofficier kunnen gaan volgen, maar daar had hij geen zin in. In maart 1937 wordt hij schuldig bevonden aan verduistering en tot 2 weken gevangenisstraf veroordeeld. Van 19 april tot 3 mei zit hij in de gevangenis. Op 27 juli wordt hij als vermist opgegeven. Dat blijkt te kloppen want hij zat al vanaf 30 juni 1937 in Spanje. In Nederland staat hij daarop geregistreerd als deserteur. Over zijn reis naar Spanje is niets bekend.
Gustav Szinda noemt hem “ein slechtes Element” en zegt dat hij nooit aan het front is geweest en dat hij in december 1937 gedeserteerd zou zijn. Hij heeft inderdaad een poging gedaan om via de Nederlandse consul in Valencia naar Nederland terug te komen, samen met Herman Teeuwen. De consul had al paspoorten voor hen geregeld, maar het was niet mogelijk direct te vertrekken. De consul meldt: “Ten gevolge van het gebrek aan reisgelegenheid naar Barcelona, moesten zij enkele dagen alhier verblijven en hoewel ik had zorg gedragen voor een zeer vertrouwd onderkomen, hebben zij zich – tegen myne uitdrukkelijke instructies in – teveel op straat begeven. Zij zijn tot nog toe niet wedergekeerd”. Ze zijn waarschijnlijk gearresteerd door de militaire politie. Herman Teeuwen is in een strafkamp van de Internationale Brigades terecht gekomen waar hij uiteindelijk uit weet te ontsnappen. Dat is waarschijnlijk voor Osterloh anders gelopen. Hij is aan het Aragonfront geweest, want daar wordt hij op 2 april krijgsgevangen gemaakt door de Franco-troepen.
Op 17 april 1943 wordt Jules Osterloh in Londen gehoord door luitenant ter zee A. Wolters. In dit verhoor geeft hij een wat andere versie van het verloop van zaken:
“In maart 1937 kwam ik uit dienst en eind april 1937 vertrok in naar Spanje. Dit was ten tijde van de Wereldtentoonstelling in Parijs en je kon op je bewijs van Nederlanderschap naar Parijs reizen. Dit heb ik zelf bekostigd en in Parijs heb ik mij gemeld bij de Roode Hulp, een internationale organisatie, welke mij verder heeft geholpen naar Spanje, waar ik begin mei 1937 arriveerde. Ik ben zelf tot de overtuiging gekomen dat ik mee moest doen met de Internationale Brigade, er zeker van zijnde dat ik het er niet levend van af zou brengen. ( ...) In Spanje heb ik gevochten en op 2 april 1938 ben ik gevangen genomen bij Villalba.”
Na wat omzwervingen langs verschillende concentratiekampen komt hij uiteindelijk terecht in het concentratiekamp in Miranda de Ebro. Hier zitten in totaal 24 Nederlandse Interbrigadisten in krijgsgevangenschap. Het leven in deze kampen is slecht; er is weinig voedsel, de hygiëne laat veel te wensen over en er is nauwelijks medische zorg. Vader Osterloh schrijft een brief aan de Minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek “mij te willen melden of Uwerzijds mogelijk de stappen gedaan kunnen worden, die zouden kunnen leiden tot de vrijlating van mijn zoon”. De reactie van Buitenlandse Zaken is niet bekend, maar voor vrijlating uit het kamp zijn de Nederlanders inderdaad afhankelijk van de inzet en bemiddeling van de Nederlandse regering en haar diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje. Het resultaat daarvan liet te wensen over. Een eerste groep van 4 personen kan al in december 1939 vertrekken, maar vervolgens duurt het tot 1942 voor de volgende groep wordt vrijgelaten. De laatste Nederlandse Interbrigadisten komen pas in 1943 vrij.
Voor een deel had dit te maken met tegenwerking vanuit Spanje dat, na afloop van de burgeroorlog die zo sterk gekenmerkt werd door ideologische tegenstellingen, de buitenlandse “handlangers” van de “roden”, de “huurlingen die nonnen verkrachten en enkel op buit uit waren”, zoals ze in de rechtse pers werden afgeschilderd, eigenlijk niet ongestraft wilde laten gaan.
Aan de andere kant was er binnen de Nederlandse regering niet altijd evenveel enthousiasme om zich in te zetten voor de “ex-Nederlanders” en diplomatieke druk uit te oefenen ten gunste van hun vrijlating. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde dit omdat de inzet van de Nederlandse Interbrigadisten in een ander daglicht kwam te staan en men positiever tegen hen aankeek. Het maakte de vrijlating er niet makkelijker op omdat Spanje toen door Duitsland onder druk werd gezet om krijgsgevangenen die zich na vrijlating mogelijk zouden kunnen aansluiten bij de geallieerde troepen tegen te houden.
Na de bezetting van Nederland door de Duitsers valt de ondersteuning die de krijgsgevangenen kregen van comité Hulp aan Spanje weg. Osterloh richt zich namens de andere Nederlanders tot de gezant in Madrid met verzoek “of U, indien mogelijk, een kleine compensatie kunt geven van dien steun, welke zij voorheen uit eigen land ontvingen.” Hij schrijft ook nog een keer aan de gezant over hun vrijlating. Als repatriëring zou betekenen dat zij naar bezet Nederland zouden gaan, dat ze daar dan liever vanaf zagen.
Terugkeer naar Nederland is niet aan de orde. Uiteindelijk wordt Osterloh met Jean Roselle, Johan Leusink, Adriaan van Mill, Jan van Nelfen, Piet Seegers, Jacob Verboven en Sake Visser in juli 1942 juli 1942 vrijgelaten uit Miranda de Ebro. Deze groep vertrekt per boot vanuit Vigo naar Trinidad. Na 2 maanden gaan ze naar Curaçao, en vandaar naar Canada. Daar worden ze opgenomen in de toen net opgerichte Prinses Irene Brigade. Begin 1943 gaan ze naar Engeland naar het kamp van de Irene Brigade in Wolverhampton. Hier wordt ze nog wel een verhoor afgenomen waarin hun politieke gezindheid en vaderlandsliefde wordt getoetst. Dit is het al eerder vermelde verhoor door luitenant Wolters. Uit het verslag komt het volgende fragment:
“In Canada ben ik in het Nederlandsche Leger voorlopig ingelijfd en sergeant geworden. (...) Omstreeks de geboorte van H.K.H. Prinses Margriet heb ik in Canada een onderhoud gehad van 20 minuten met Z.K.H. Prins Bernhard. Hij vroeg mij allerlei gegevens en tevens wat ik zou willen kiezen als ik in Engeland zou komen. Ik antwoordde, dat ik bij de R.A.F. wilde en hij wees mij er op dat ik in zo'n geval na den oorlog nog drie jaar moest dienen. Ik wil graag in dienst blijven en hij zei dat ik hierover in Engeland moest spreken, zoo gauw ik arriveerde en dan zou de zaak in orde gebracht worden. Dat zitten in Wolverhampton bevalt mij helemaal niet en ik zit al vier jaar niets te doen. In Spanje heb ik drie en een halve maand dienst gedaan als boordschutter.”
Osterloh was ingelijfd als sergeant omdat hij die rang zou hebben gehad toen hij afzwaaide als dienstplichtige. Dat bleek echter niet het geval te zijn en hij werd teruggeplaatst als gewoon soldaat. Hij dringt erop aan dat hij duidelijkheid wil over zijn Nederlanderschap:
“Voor ik een besluit neem, moet ik eerst precies weten en wel zwart op wit of ik Nederlander ben of niet. Ik heb nooit iets tegen ons Koningshuis gehad. U moet nu niet denken dat ik Oranje-gezind ben doch ik geloof dat onze Koningin in Nederland terug moet komen en hoe meer ik over H.M. de Koningin hoor, des te meer bewondering krijg ik voor Haar. (...) Ik heb verschillende communistische ideeën doch op het oogenblik bemoei ik mij geheel niet met politiek. Wij hebben één gemeenschappelijke vijand en daar gaat het om. Het is nu niet de tijd om onze politieke ideeën aan anderen op te drijven. Ik heb één wensch en dat is om in actieven dienst te treden.”
Als politieke overtuiging geeft hij aan sociaaldemocraat te zijn, maar geen lid van een partij. Hij is wel overtuigd antifascist. Luitenant Wolters concludeert:
Een flinke, nette jongeman die zich niet voor kan stellen, waarom hij niet direct zijn Nederlandsche nationaliteit terug krijgt. Lijkt mij politiek betrouwbaar.
In Engeland lukt het hem inderdaad om bij de R.A.F. te komen. In een lijst met Oorlogsvliegers in dienst van de Royal Air Force (RAF ) en Fleet Air Arm (FAA ) tussen 14 mei 1940 en 1 januari 1945 in het Europese oorlogstheater van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag staat hij geregistreerd als "waarnemer". Hij wordt uiteindelijk toch bevorderd tot sergeant. Toch is hij mogelijk weer in Canada geweest want hij trouwt daar op 8 november 1944 in Belleville, Ontario met Helen Mary Diamond.
Ook na afloop van de oorlog blijft hij in dienst. In 1946 gaat Helen Diamond terug naar Canada. Jules wil met haar mee maar hij heeft geen paspoort. In Le Havre weet hij als verstekeling aan boord te komen van een schip waar hij mee naar Boston reist. Vandaar gaat hij verder naar Canada, waarbij hij te voet de grens passeert. Om dat hij op dat moment nog in militaire dienst was, staat hij weer geregistreerd als deserteur. Hierom wordt hij door de Canadese autoriteiten uitgewezen, maar ook omdat hij zich weer schuldig maakt aan diefstal. En misschien ook omdat hij geen paspoort heeft.
In 1946 vraagt hij teruggave van zijn Nederlanderschap aan blijkt uit een raportage van de BVD. Dat wordt afgewezen. Het is niet duidelijk waarom. Mogelijk heeft zijn desertie en de daarmee verbonden gevangenisstraf er mee te maken. Wel wordt opgemerkt dat hij oud-Spanjestrijder is. De BVD blijft hem volgen tot in de jaren ’60 zonder dat ooit een politiek bezwarende activiteit wordt geconstateerd.
Op 31 januari 1947 wordt hij in Nederland in “justitieel streng arrest” genomen. Daar ontsnapt hij uit op 12 februari 1947. Op 8 maart 1954 wordt hij aangehouden en weer in justitieel arrest geplaatst. Hij moet voor de krijgsraad verschijnen en wordt op 7 juni 1954 veroordeeld “wegens desertie in tijd van oorlog gepleegd waarbij de schuldige zich in het buitenland verwijdert” tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. En “verlaging tot de stand van soldaat in de laagste klasse, ontslag uit de militaire dienst zonder ontzetting van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen”. Op 7 juli 1954 wordt hij ontslagen, en de laatste aantekening in zijn dossier lijkt erop te wijzen dat hij op 15 september 1955 weer in dienst treedt bij de luchtmacht. Mogelijk heeft hij tot 29 maart 1957 gediend.
Na terugkeer in Amsterdam verdient hij de kost met allerlei baantjes. Helen Diamond had zich intussen van hem laten scheiden. In november 1964 trouwt hij met de negen jaar jongere Jannetje Nouwen. Omdat zij solliciteert bij de firma Fokker stelt de BVD een antecedentenonderzoek in. Jules is politiek in geen enkel opzicht actief, dus wat dat betreft is er geen bezwaar. Maar wel wordt opgetekend dat hij intussen tien keer is veroordeeld wegens vermogensdelicten. Bij zijn tweede huwelijk was hij importeur van pluimvee en woonde in Badhoevedorp.
Daarna woont hij weer in Amsterdam en werkt als reisleider. Soms in dienst van een organisatie, maar soms ook als freelancer. Hij reist veel en naar uiteenlopende bestemmingen. Hoe hij dat voor elkaar heeft gekregen zonder paspoort is niet duidelijk. Wel wordt een er gehint dat hij via een ander land, mogelijk Turkije, een diplomatiek paspoort heeft geregeld. Volgens de BVD heeft hij behoorlijke schulden.
Gegevens over zijn verdere levensloop ontbreken. Hij overlijdt op 15 maart 2009 in Heemstede.
- Nationaal Archief, 2.05.03, Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers 1815-1940, A-197-bis Spanje, Hulp en Bijstand i.v.m. onlusten in Spanje, 1674, 1676, 1679
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie te Londen; Ministerie van Oorlog te Londen en afwikkeling daarvan, 1941-1947, nummer toegang 2.13.71, inventarisnummer 207
- Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Nederlandse Luchtstrijdkrachten in Groot-Brittannië (1940-1945) Toegang 726, inv.nr. 1224: Database Vliegend Personeel in de Britse Luchtstrijdkrachten, mei 1940-mei 1945
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie, Londens archief, 2.09.06, inv.nr. 10631
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-L.67
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.61
- Ministerie van Defensie, Archief, Personeelsdossiers
- Oud-Spanjestrijders, Nederlanders die geen Nederlander zijn, Rik Vuurmans, Amsterdam, februari 1986 (doctoraalscriptie)
- Stadsarchief Amsterdam - Indexen
- Nationaal Archief: Minisrterie van Binnenlandse Zaken, BVD archief (2.04.125), dossiernummer BVD 25455