Jean Roselle is een wat recalcitrante en rebelse man die moeite heeft met autoriteit, hetgeen hem gedurende zijn leven regelmatig in conflict brengt met verschillende autoriteiten.
Johannes Hubertus Roselle, roepnaam Jean, is geboren op 17 juni 1910 in Gulpen in een gezin van zes kinderen. Na de lagere school gaat hij naar de Broederschool in Maastricht om opgeleid te worden tot onderwijzer, maar hij maakt die opleiding niet af.
Hij komt al jong in aanraking met het communisme en dat leidt tot conflicten in het gezin. Zijn moeder is streng katholieken en twee broers zijn zeer rechts georiënteerd; een broer sluit zich aan bij de NSB en een ander gaat tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland werken. Voor Jean is het reden het huis te verlaten. Meerdere familieleden zijn beroepsmilitair en dat is voor hem aanleiding om zich te melden bij het KNIL waar hij tekent voor vijf jaar. Hij is dan 18 jaar. In 1929 gaat hij naar Nederlands Oost-Indië. Hij brengt het tot sergeant. Als zijn vijf jaren er op zitten keert hij in maart 1934 terug naar Nederland en gaat met zgn. Groot verlof. Dat gaat niet helemaal soepel; hij negeert een oproep voor een herhalingsoefening en wordt door het Hoog Militair Gerechtshof hiervoor veroordeelt.
Terug in het burgerleven heeft hij verschillende losse baantjes, o.a. in de manufacturenzaak van zijn vader, bij een aannemer en als controleur op een machinefabriek in Brunssum. Hij is intussen ook actief in het bestuur van de plaatselijke afdeling van de CPN.
In augustus 1937 vertrekt hij naar Spanje samen met twee streekgenoten, Ludwig Bracic en Heinrich Smeets, om zich aan te sluiten bij de Internationale Brigades. Hun vertrek wordt gesignaleerd door een lokale krant op 7 oktober van dat jaar. Ze volgen de gebruikelijk route via Parijs en te voet door Pyreneeën. In het verhoor dat hem in 1943 is afgenomen door lt. A. Wolters van de Prinses Irene Brigade geeft hij aan dat hij over de reis niets kan zeggen vanwege de partijdiscipline. Hij noemt in het verhoor wel Bracic en Smeets, beiden volgens hem communisten, in tamelijk negatieve bewoording; Bracic is een lafaard die is gedeserteerd en die vervolgens in de burgerlijke pers een negatief verhaal vertelde over Spanje om zijn desertie in een heldendaad om te zetten (zie hiervoor de biografie van Bracic). En Smeets schijnt geheel ”omgeslagen te zijn”.
Op 24 augustus 1937 wordt Roselle in Albacete ingelijfd bij de toen net gevormde Nederlandse Compagnie, die begin 1938 de naam “De Zeven Provinciën” zou krijgen. Over zijn verblijf in Spanje is verder niets bekend tot het moment dat hij bij het Aragon-offensief van de Franco-troepen krijgsgevangen wordt gemaakt, samen met een aantal andere Nederlanders. Zij komen terecht in een krijgsgevangenkamp in Belchite. Vervolgens worden zij overgebracht naar San Pedro de Cardeña. Dit kamp is gevestigd in een oud klooster vlak bij Burgos.
Hier zitten veel interbrigadisten van verschillende nationaliteiten. De Gestapo bezoekt dit kamp, in eerste instantie om de Duitse en Oostenrijkse interbrigadisten te ondervragen. Later tonen ze ook belangstelling voor de andere nationaliteiten, met name voor degenen die officiersrangen hadden vervuld en die bekend stonden als leidende communisten. Om degenen die hierdoor risico’s liepen te beschermen, werd een plan gesmeed om hen te laten ontsnappen. Roselle wordt tot de risicogroep gerekend. Eind juli 1938 ontsnapt hij samen met drie medegevangenen; terwijl andere gevangenen de aandacht van de bewakers afleiden bij een onderlinge voetbalwedstrijd, weten de vier ongemerkt weg te sluipen. Ze slagen er in om Sevilla te bereiken, maar worden daar opgepakt terwijl ze aan boord van een schip proberen te komen. Bij terugkomst in San Pedro de Cardeña krijgen ze een ferme lijfstraf te incasseren.
Na de afloop van de Burgeroorlog komen de interbrigadisten uiteindelijk terecht in het concentratiekamp in Miranda de Ebro. Hier zitten in totaal 24 Nederlandse Interbrigadisten in krijgsgevangenschap, naast interbrigadisten uit andere landen en vluchtelingen, onder andere uit Nederland. Het leven in deze kampen is slecht; er is weinig voedsel, de hygiëne laten veel te wensen over en er is nauwelijks medische zorg.
Voor vrijlating in het kamp zijn de Nederlanders afhankelijk van de inzet en bemiddeling van de Nederlandse regering en haar diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje. Het resultaat daarvan laat te wensen over. Een eerste groep van vier personen kan al in december 1939 vertrekken, maar vervolgens duurt het tot 1942 voor de volgende groep wordt vrijgelaten. De laatste Nederlandse Interbrigadisten komen pas in 1943 vrij.
Voor een deel had dit te maken met tegenwerking vanuit Spanje, dat, na afloop van de burgeroorlog die zo sterk gekenmerkt werd door ideologische tegenstellingen, de buitenlandse “handlangers” van de “roden”, de “huurlingen die nonnen verkrachten en enkel op buit uit waren”, zoals ze in de rechtse pers werden afgeschilderd, eigenlijk niet ongestraft wilde laten gaan.
Aan de andere kant was er binnen de Nederlandse regering niet altijd evenveel enthousiasme om zich in te zetten voor de “ex-Nederlanders” en om diplomatieke druk uit te oefenen ten gunste van hun vrijlating. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde dit omdat de inzet van de Nederlandse Interbrigadisten in een ander daglicht kwam te staan en men positiever tegen hen aankeek. Het maakte de vrijlating er niet makkelijker op omdat Spanje toen door Duitsland onder druk werd gezet om de vrijlating van krijgsgevangenen, die zich mogelijk zouden kunnen aansluiten bij de geallieerde troepen, tegen te houden.
in juli 1942 wordt Roselle samen met Johannes Deutekom, Johan Leusink, Adriaan Mill, Julius Osterloh, Jan van Nelfen, Piet Seegers, Jacob Verboven en Sake Visser en een aantal Nederlandse vluchtelingen vrijgelaten uit Miranda de Ebro. Deze groep van totaal 50 man vertrekt per boot, de “Cabo de Hornos”, vanuit Vigo naar Trinidad. Na twee maanden gaan ze naar Curaçao, en vandaar naar Canada. Daar worden ze opgenomen in de toen net opgerichte Prinses Irene Brigade. Begin 1943 gaan ze naar Engeland naar het kamp van de Irene Brigade in Wolverhampton. Hier wordt ze een verhoor afgenomen waarin hun politieke gezindheid en vaderlandsliefde wordt getoetst.
Roselle heeft het duidelijk moeilijk gehad met zijn verblijf in het krijgsgevangenkamp. Hij correspondeert regelmatig met de Nederlandse gezant in Spanje, jhr. Van Panhuys. In een brief van 27 april 1942 geeft hij aan dat het makkelijk is om naar Nederland terug te keren; “daarvoor hoeft men zich slechts op te geven bij de Gestapo, die hier geregeld komt vragen wie vrijwillig terug wil naar z’n land. Velen hebben daarvan gebruik gemaakt.” Deze brief ontlokt de gezant in een brief aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken de opmerking dat “Roselle … sterk defaitistisch althans anti-Nederlandsch is, hetgeen zich uit in het nu eens aanhangen van communistische theorieën, dan weer verheerlijken van nationaal socialistische opvattingen.” Mogelijk wordt dit ook gevoed door correspondentie met zijn NSB-broer die in een brief de suggestie deed van het contact met de Gestapo. Roselle had de brief aan een mede gevangene laten lezen, die het weer doorbrieft aan de gezant. Als de groep van 50 man vertrekt uit Vigo, stuurt de gezant een rapport met informatie over de verschillende leden van de groep naar de gouverneur van Curaçao. Over Roselle schrijft hij dat die extra in de gaten moet worden gehouden en dat hij mogelijk betrokken is geweest bij de muiterij op de “Zeven Provinciën”.
In het verhoor dat hem is afgenomen bij zijn aankomst in Wolverhampton profileert Roselle zich overigens vrij duidelijk en eenduidig als communist. Hij noemt zichzelf “de ziel van het communisme in Limburg” en zegt dat districtleider was voor deze provincie. Of dat laatste klopt, is moeilijk te controleren. De C.P.N. is in de jaren ’30 een betrekkelijk marginale partij in Limburg, dus voor een actief lid was er zeker de mogelijkheid een kaderfunctie te vervullen. Maar of hij daadwerkelijk de leiding had over de C.P.N. in heel Limburg is niet vast te stellen. Wat betreft zijn eventuele betrokkenheid bij de “Zeven Provinciën” geeft hij aan dat ook hij getroffen werd door de salarisverlagingen die de aanleiding waren voor de muiterij, maar dat hij er zich niet zo mee bemoeid had. Zijn diensttijd zat er bijna op en zijn vader, die een hartkwaal had, had hem verschillende malen dringend verzocht terug te keren om te komen helpen zijn bedrijf.
In 1943 komt hij bij de Irene Brigade als sergeant, waarschijnlijk omdat hij die rang in het K.N.I.L. ook al had. Hij moet eigenlijk een verklaring tekenen dat hij vrijwillig dienst neemt in het leger. Hij heeft zijn Nederlanderschap verloren door in vreemde krijgsdienst te gaan en kan daarom niet opgeroepen worden als dienstplichtige. Hij is het daar niet mee eens; hij heeft Nederlandse reispapieren gekregen van de gezant om de reis van Spanje via Curaçao en Canada naar Engeland te maken. En dat geeft volgens hem aan dat hij nog Nederlander is. Daarnaast gebruikt hij het argument dat als hij zijn leven riskeert voor Nederland, hij ook recht heeft op het burgerschap. Hij is overigens niet de enige van de groep ex-krijgsgevangenen die over deze kwestie in discussie gaat met de Nederlandse autoriteiten in Engeland, maar hij is wel degene die zich het minst flexibel opstelt.
Op 7 juni 1943 schrijft hij een bief aan Sake Visser, die op dat moment nog in Guelph in Canada bevindt. Het gaat vooral over de zelfmoord van Johannes Deutekom. Roselle schrijft dat hij ontkent “de motieven die men gevonden heeft om deze gebeurtenis te motiveren. Ik heb dan ook openlijk stelling genomen tegen de Nederlandsche Justitie hier omtrent dit voorval. Ik ontkende ook in de Rechtszaal de uitspraak van een Engelschen Rechter.” Hij geeft aan dat het volgens hem geen zelfmoord was, maar dat Deutekom geestelijk was gebroken in barbaarse gevangenschap. Wat er precies aan de hand is, is niet meer te achterhalen. Documentatie over deze gebeurtenis ontbreekt in het archief van de Irene Brigade. Zijn bewering dat Deutekom vanwege de zelfmoord niet met militaire eer zou zijn begraven, wordt echter duidelijk weerlegd door de foto’s van de begrafenis op de website van de Irene Brigade.
Hij brengt in de brief ook de kwestie van de nationaliteit ter sprake en waarbij hij de regering in London hekelt, met name “het reactionaire gedeelte en de verraders met fascistische tendensen”. Hij vindt dat ze hem tegenwerken. Naar eigen zeggen let hij op alles en is kritisch. Hij geeft aan te voelen dat ze hem graag kwijt willen. “De ware reden is dat ik een revolutionair element ben en ze weten wat ik in Holland was”.
Er zit ook nog een “small talk”- deel aan de brief waarin hij nieuwtjes over bekenden uitwisselt. Hierin vertelt hij ook nog dat hij een cursus gymnastiek volgt en zich opgegeven heeft voor een “cursus straatvechten volgens de jongste ervaringen der Russen in Stalingrad. Dat kan ik later hopelijk goed gebruiken, niet waar?” Overigens is deze brief in het Londens archief van het Ministerie van Justitie terecht gekomen omdat deze is onderschept door de Postal Censorship. Deze vond het een “unsatisfactory letter” met veel “abusive terms”.
Roselle heeft ook moeite met de discipline in de Irene Brigade, wat zich uit in kleine vergrijpen en onregelmatigheden, zoals te laat komen op afspraken. Mogelijk is het een uiting van onvrede met de situatie waar hij zich in bevindt. Hij zit verschillende keren enkele dagen in arrest. Hij maakt op een bepaald moment nog erger door in de krib in zijn cel opruiende communistische leuzen te krassen. Hij wordt overgeplaatst naar een detachement in London. Begin 1944 vertrekt hij uit de Irene Brigade, waarschijnlijk met wederzijds goedvinden - zijn gevoel dat ze hem liever kwijt dan rijk waren, lijkt te kloppen - en hij gaat met groot verlof. Er is dan alleen nog enig gekibbel over de datum waarop zijn jaarwedde gestopt zou moeten worden. In een verslagje over een onderzoek betreffende communisten in Wolverhampton wordt gemeld dat de communistische propaganda “in de laatste tijd sterk is verminderd na de verwijdering uit het kamp van den bekenden communist Roselle”.
Maar de Nederlandse regering in Londen is nog niet van Roselle af: in 1944 sluit hij zich aan bij de “Bond voor Nederlandsche Zeelieden” van de zeeman J.B.M. Booms. Booms is voorzitter, Roselle wordt secretaris. De bond is een tegenhanger van “De Nederlandsche Zeeliedenbond”, en ze richten zich met name op het “vaarplichtbesluit”. Dit wetsbesluit uit maart 1942 bepaalde dat elke zeeman tot zijn zestigste jaar verplicht was te varen. Deze verplichting zou gelden tot een nader te bepalen tijdstip, maar niet langer dan zes maanden na het einde der vijandelijkheden. Op onttrekking aan deze plicht stond gevangenisstraf of een boete. De bezwaren richt zich vooral op de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie, in de volksmond “de Shipping”, afgeleid van Netherland Shipping and Trading Committee. Deze commissie beheerde de Nederlandse vloot in Engeland, namens de regering, en bestond uit directeuren van Nederlandse rederijen. Booms en Roselle betichten deze commissie ervan hun schepen tot hun eigen profijt te laten varen, terwijl zeelieden door de vaarplicht gedwongen werden hier aan bij te dragen. Ze verspreiden voornamelijk pamfletten, soms wel 10 velletjes dichtgetypt folioformaat, waarin van alles aan de orde kwam. Roselle wijdt zelfs flink uit over zijn verblijf in Miranda de Ebro. Degenen waar ze met het niet mee eens waren, werden standaard voor fascist of neo-fascist uitgemaakt. Of de actie enig resultaat heeft opgeleverd, is niet meer na te gaan. Wel worden ze nauwlettend in de gaten gehouden door de regering in Londen.
In december 1943 trouwt Roselle in Engeland met Nina Fushardi, een medewerkster van de kantine van de Irene Brigade in Wolverhampton. Hij vestigt zich na afloop van de oorlog definitief in Engeland. In 1946 blijkt uit stukken betreffende een onderzoek naar de politieke betrouwbaarheid van zijn broer Joseph tijdens de Duitse bezetting, dat hij werkt als barkeeper in de Peerless Milk Bar in Wolverhampton. Zeer waarschijnlijk is dit het bedrijf van de familie van zijn vrouw. De Peerless Milk Bar Limited in Wolverhampton wordt volgens een krantenbericht in The London Gazette van 21 april 1961 rond die datum geliquideerd. Hoe het hem verder vergaat in Engeland is niet bekend. Roselle overlijdt in 1992.
De BVD legt in de jaren ’40 een dossier van hem aan, waaruit blijkt dat hij permanent in Engeland verblijft. Het dossier wordt in 1957 gesloten.
- Nationaal Archief, Den Haag:, Ministerie van Defensie te Londen, Ministerie van Oorlog te Londen en afwikkeling daarvan, 1941-1947, nummer toegang: 2.13.71, inv.nr.: 122, 199, 207, 231- stuk 1426P, 560
- Nationaal Archief, Den Haag, Nederlands Gezantschap/Ambassade in Spanje (Madrid), nummer toegang 2.05.286, inventarisnummer: 652, 653
- Nationaal Archief 2.09.06, Ministerie van Justitie, Londens Archief, inventarisnr: 4119, 3756, 13503
- The road to Spain. Anti-fascist at war 1936 – 1939. Edited by D. Corkill & S. Rawnsley. Dunfermline 1981, met name de interviews met Gary McCartney en Bob Doyle
- Prisoners of the good fight. The Spanish Civil War 1936-1939. Americans against Franco fascism. Carl Geiser, Westport 1986
- Limburger Koerier: https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010988960:mpeg21:a0095
- Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9 Londen, Dr. L. de Jong, ‘s-Gravenhage 1979
- http://www.prinsesirenebrigade.nl/j.w.-deutekom.html
- Privé-collectie Rob Dijksman
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.35-L.92
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.3, 22-23
- Nationaal Archief 2.04.125, Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en voorgangers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Persoonsdossiers, inventarisnummer: 26488