Op 28 maart 1905 wordt Johanna (ook wel Jo, of Jopie) Bovenkerk als enig kind geboren in een niet-religieus gezin in Amsterdam. Haar vader is eerste machinist bij Koninklijke Pakketvaart Maatschappij en gedurende ongeveer 14 jaar is hij met zijn gezin gestationeerd in Nederlands-Indië op verschillende eilanden, merendeels Java. Zoals het in die tijd ging, heeft het gezin verschillende bedienden en was er weinig gelijkwaardig contact met de lokale bevolking/bedienden. Jo begrijpt als kind niet waarom ze niet met de Indische kinderen mag spelen. Op de Hogere Burger School in Batavia zijn de klassen weliswaar gemengd maar alleen met elite. Haar sociaal engagement dateert uit haar Indië-tijd. De boeken van Multatuli die ze leest werpen licht op de misstanden in de kolonie.
Eenmaal terug in Holland gaat ze Duits studeren. Literatuur en kunst vormen een belangrijke leidraad in haar leven. Zo wordt het cadeau voor haar 21-ste verjaardag niet de door haar ouders geplande halsketting met echte parel maar de verzamelde werken van Shakespeare. Jo wordt lid van de SDAP en later van de OSP, een linkse afsplitsing van de SDAP. De studie bevalt niet want ze voelt zich nutteloos. Ze besluit verpleegster te worden. Haar ouders zijn het met deze keuze helemaal niet eens en vinden het ‘onderbetaald slovenwerk’. Ze haalt haar verpleegstersdiploma en begint te werken in het Binnen Gasthuis te Amsterdam. Het is inderdaad keihard werken, nauwelijks vrije tijd (de zusters zijn intern) maar het geeft haar voldoening.
Na 1933 komen er steeds meer, voornamelijk Joodse vluchtelingen naar Nederland. Jo neemt sommige kortere of langere tijd bij haar thuis op en helpt ook bij het ontluizen van vluchtelingen die worden opgevangen in wat nu het Lloyd hotel is. Zo hoort ze de verhalen over het oprukkende fascisme in Duitsland en over de steeds strenger wordende regels voor Joden, die hen het leven in Duitsland bijna onmogelijk maken. CPH (vanaf 1935 de Communistische Partij Nederland, CPN) wekt haar interesse. Ze leest Engels en Marx en wordt lid van de partij. ‘Vooral door die immigranten wist ik wat er in Duitsland gebeurde en wat het fascisme betekende’, verklaart ze later.
De twee belangrijkste redenen om naar Spanje te reizen en deel uit te maken van de Internationale Brigaden, zo zegt ze, waren politiek en humanitair. Ze was verpleegster geworden om mensen te helpen en in de oorlog die vanaf 1936 in Spanje woedde tegen Franco, Hitler en Mussolini was ze harder nodig dan in Nederland. Politiek gezien is er internationaal een enorme steun op gang gekomen. Mensen uit 42 verschillende landen (dit speelt vér voor het internet–communicatie-tijdperk) voelen zich geroepen de Spaanse republiek te hulp te komen en daar zelfs hun leven voor in de waagschaal te plaatsen. Die Spaanse republiek was in 1931 met algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen voor de tweede keer gekozen. Met hulp van het Comité Hulp aan Spanje, vertrekt Jo, samen met Noortje Diamant, Maatje Huizinga, Ans Blauw, Trudel de Vries, Jenny Schaddelee en Simon D’Ancona naar Spanje. Voor hun vertrek worden ze ontvangen door de ambassadeur van de Spaanse Republiek, Jose Maria Semprun (vader van de later beroemde schrijver Jorge Semprun 1923-2011). De ontvangst is erg warm en hartelijk. Het gezin Semprun zocht na afloop van de Burgeroorlog in 1939 een veilig heenkomen in Parijs.
Het groepje vertrekt op 22 april 1937 om 16.20 uur van station Den Haag Holland Spoor met de trein naar Parijs. Jo is de oudste, Trudel de jongste. Trudel, Jenny en Ans zijn communist. Noortje en Simon SDAP’ers, Maatje is Rozenkruiser, maar ze zijn allemaal in eerste instantie antifascist. Jo en Ans kenden elkaar al. De anderen niet. De treinreis naar Valencia en daarna Albacete is een hele lange, want de trein staat vaak stil, i.v.m. de oorlog. De verpleegsters leren er hun eerste woordjes Spaans van de Spanjaarden waarmee ze in de trein zitten: neus, oor, mond, been, pijn, hier, daar. Het zou nog van pas komen.
In Albacete werkt Jo een tijdje in de persdienst die in veel talen een krantje uitgeeft. Op zaal in het “Nederlandse” hospitaal in Villanueva de la Jara waar Jo als hoofdverpleegster werkt moet ze evengoed de dingen in 4 talen vertellen. Over haar werk in dat hospitaal schrijft ze een stukje in een blaadje Wij werkten in Spanje dat in Nederland wordt uitgegeven om geld voor de noodlijdende ziekenhuizen op te halen.
Als het leger van Franco steeds verder oprukt wordt het hospitaal naar S’Agaro (Costa Brava) verhuisd. De trein waar ze met hun hele hebben en houden en alle vervoerbare patiënten inzitten doet er vijf dagen en nachten over. In S’Agaro werkt Jo nog een tijdje in een tot ziekenhuis omgebouwde reeks luxe villa’s Het waren er 12 in aantal, met o.a. roze marmeren toiletten die niet werkten, vreselijk stonken maar wel een prachtig uitzicht op zee hadden.
Jo keert terug naar Nederland om lezingen te geven over de Spaanse Burgeroorlog en om geld in te zamelen voor de noodlijdende Spaanse bevolking. Er waren inmiddels genoeg Spaanse zusters opgeleid om haar werk te doen. Niet veel later, in oktober 1938, moet de Internationale Brigade zich officieel terugtrekken uit Spanje. De meeste Nederlanders vertrekken ruim een maand later, na de afscheidsrede van la Pasionaria, de communistische mijnwerkersvrouw die voor velen het symbool van de Spaanse Republiek was geworden. Het merendeel vertrekt met de trein, maar er zijn ook internationale brigadisten die daarvoor te laat zijn. Zij moeten een vreselijke voetreis maken om Spanje verlaten, over de besneeuwde toppen van de Pyreneeën. Velen worden direct na aankomst in Frankrijk opgenomen in één van de Franse concentratiekampen (zoals het Camp Gurs en Camp d'Argèles)
In tegenstelling tot de vele Spanjestrijders die na aankomst in Nederland hun paspoort en daarmee hun Nederlandse nationaliteit in moesten leveren, behouden de artsen, verplegers en verpleegsters hun nationaliteit. Ze hadden namelijk van de regering toestemming gekregen voor hun vertrek naar Spanje. Jo vindt werk in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Een baan die ze de hele oorlosgstijd door behoudt. Daarnaast is zij actief in het verzet. Ze zoekt onderduikadressen, brengt onder haar verpleegstercape verstopte valse voedselbonnen rond en verspreidt stencils. Ze heeft gemerkt dat de Duisters respect hebben voor verpleegsters - waarschijnlijk omdat zij die ook nodig hebben - en ze draagt haar verpleegsterkostuum te pas en te onpas. Als zij wordt gesommeerd om de ariërverklaring te tekenen, doet zij dit, na lang aarzelen, toch. Anders zou ze genoemde werkzaamheden niet kunnen voortzetten. Jo zoekt een huis groot genoeg om een bevriend Joods echtpaar, Poons geheten, te laten onderduiken. Ze vindt een woning in de Govert Flinckstraat 114 hs met een schuilplaats onder de stoep. Het joodse echtpaar besluit echter op de valreep dat ze niet van hun vier kinderen gescheiden willen worden. In de schuilplaats onder de stoep in de Govert Flinckstraat passen echt maar twee mensen. Het gezin ziet af van onderduik en overleeft de oorlog niet, op één na. Even later wordt Jo in contact gebracht met twee Duits Joodse vluchtelingen, een echtpaar, dat een onderduik zoekt . Ze neemt ze in huis en ze wonen tot de bevrijding bij haar. De socialist Sam de Wolff en zijn vrouw vinden via haar een plek, evenals het echtpaar Meijer en Suze Weinberg en hun zoon Sylvain Weinberg (zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen hebben tot Jo’s dood contact met haar). Ook regelt ze, samen met Hendricus (Henk) Maas, met wie zij na de oorlog trouwt, valse papieren en voedsel bonnen. Alleen Henk en Trudel weten van haar onderduikers. Twee en een half jaar lang durft ze niemand bij zich thuis uit te nodigen. De onderduikers kunnen op 5 mei 1945 in leven welzijn de deur uit lopen. Hoe het ze verder in het leven vergaat is een raadsel gebleven.
Op een dag in 1943 gaat Jo langs bij haar ouders en treft ze niet thuis. Ze blijken te zijn gearresteerd door de Duitsers en meegenomen naar de gevangenis in de Havenstraat. Omdat zij deel uit zouden maken van een verzetsgroep. Jo kan het nauwelijks geloven en is ondanks grote zorgen ook blij. Haar ouders hadden zich voor de oorlog positief uitgesproken over Hitler. Mooie snelwegen had hij laten aan leggen en de kinderen liepen sinds zijn bewind op (betere) schoenen. Dat Jo naar Spanje was gegaan hadden haar ouders zeer afgekeurd en politieke discussies werden van toen af aan in huize Bovenkerk vermeden. Wie schetst Jo’s verbazing dat haar ouders nu in het verzet zouden zitten. Jo gaat meteen naar de Havenstraat. Haar moeder komt na 3 dagen vrij en haar vader weet ze met haar vlekkeloze Duits en verpleegsterskostuum ook vrij te krijgen. Haar vader blijkt inderdaad lid te zijn van de verzetsgroep ‘de Geus’, waar hij bonkaarten voor distribueert. Deze bonkaarten verstopte hij achter de traploper en zijn niet door de Duitsers gevonden.
De hongerwinter van ‘44-‘45 overleeft ze ternauwernood. Ze weegt 49 kilo. Maar zowel zij als haar ouders als haar toekomstige echtgenoot kunnen op 5 mei de vlag uitsteken. Vier van het eerder genoemde clubje verpleegsters zijn wegens verzetsactiviteiten in een concentratie kamp terecht gekomen. Ze overleven het alle vier.
Een jaar na de oorlog, 41 jaar oud bevalt Jo van een gezonde dochter, Klaartje/later Karien. Wegens haar gevorderde leeftijd en recente zware ondervoeding moet ze 9 maanden op bed liggen om de vrucht niet te verliezen. Haar man Henk kan na de oorlog niet meer aan de slag komen en ook Jo ondervindt moeilijkheden vanwege haar communistische oriëntatie. Het huwelijk loopt uiteindelijk stuk. Op haar 52ste hervat Jo haar studie Duits, maar zelfs met dit diploma op zak lukt het haar niet om aan een baan te komen. Pas in 1958 wordt zij als lerares Duits op de HBS in Enkhuizen aangenomen. Het is een maand voor het schooljaar begint en de directeur heeft blijkbaar geen tijd gehad om haar bij de BVD te checken of de BVD heeft geen tijd gehad er zich mee te bemoeien. Een jaar eerder had de directeur van een school in Dordrecht haar verklapt dat hij haar graag zou aannemen maar dat de BVD hem dat verbood. In Enkhuizen zwijgt ze over haar verleden, op de HBS weet men niets van haar activiteiten tijdens de Spaanse Burgeroorlog of van haar communistische sympathieën. En thuis ontvangt ze de krant De Waarheid in gesloten couvert . Dit alles om haar baan niet te riskeren.
Hoewel Jo geregeld met het partijbestuur van de CPN overhoop ligt, blijft ze wel in het communistische gedachtegoed geloven. Bezit betekent weinig voor haar en als ze denkt dat iemand anders haar spullen beter kan gebruiken dan zij, geeft ze haar spullen weg. In 1981 breekt Jo uiteindelijk toch met de partij. Vanaf dan richt ze zich volledig op de vredesbeweging en is ze actief lid van vier verschillende vredesorganisaties. Tot haar 90ste staat ze elke maand op de Dam te demonstreren tegen de wapenwedloop. Ze verzamelt handtekeningen en geld voor allerlei goede doelen en schrijft brieven voor Amnesty International aan staatshoofden. Vooral koning Hassan II van Marokko krijgt veel post van haar (in het Frans uiteraard). Ook is ze jarenlang lid van een comité dat geld inzamelt voor een ter dood veroordeelde in de VS: Victor Roberts. Dankzij dit geld kan hij een advocaat in de arm nemen. Hij krijgt ook morele bijstand van de leden door middel van correspondentie. Hij staat inmiddels niet meer op de dodenlijst maar zit helaas nog wel steeds gevangen.
In 1995, op haar negentigste, krijgt zij als eerste, na een lang proces van de Vereniging Voorkom Vernietiging, inzage in haar BVD-dossier. Het is wereldwijd de eerste keer dat een persoon zijn of haar dossier bij een inlichtingendienst ter inzage krijgt. Praktisch alle kranten in Nederland besteden er een paginagroot artikel aan. Jo mag het dossier vergezeld door haar dochter twee uur lang inzien. Allerlei zaken blijken met stift onleesbaar gemaakt te zijn. Zelfs de drogisterijen waar Jo in 1953 na de watersnood in Zeeland schoonmaakmiddelen ging vragen om die naar Zeeland op te sturen waren alle genoteerd en voor de inzage onleesbaar gemaakt. Ook staan er rare onwaarheden in. Zoals bijvoorbeeld dat ze verloofd zou zijn geweest met een zekere Teunis Kraayenbrink en dat haar vader planter zou zijn geweest i.p.v. zeeman.
Wat wel klopt is de vermelding dat ze schoenmaat 42 heeft. Het betekent dat een BVD agent achter haar aan de schoenwinkel is in gelopen om deze belangrijke informatie te achterhalen. Een van de BVD-agenten meldt dat mevrouw Maas tijdens een partijbijeenkomst ‘terecht opmerkte dat….’ . Hieruit blijkt dat de man geïnfiltreerd was in de partij óf dat er afluisterapparatuur in het zaaltje was aangebracht. De inzage in het dossier levert veel komische momenten maar is ook een beetje een teleurstelling, omdat zoveel onleesbaar is gemaakt. De vereniging besluit in beroep te gaan om te kijken of er nog meer openbaar gemaakt kan worden. Het beroep wordt echter niet gegrond verklaard. Het dossier van 48 pagina’s begint in 1947 en eindigt in 1982. Eerste conclusie van het groepje mensen dat buiten het ministerie op Jo staat te wachten: de BVD heeft 35 jaar een vrouw achtervolgd waarvan alle geïnterviewden zeggen dat ze menslievend, vredelievend en behulpzaam is en die nooit een vlieg kwaad zou doen.
In de zomer van 1988 schrijft Jo haar memoires over haar tijd in Spanje tijdens de burgeroorlog, welke zijn terug te vinden in het IISG. Opmerkelijk is dat ze schrijft dat ondanks alle oorlogsellende en jonge soldaten die stierven zonder dat ze het kon verhelpen, de Spaanse burgeroorlog toch ook een mooie tijd voor haar was. Dat kwam door de enorme kameraadschap: het met een grote groep mensen uit de hele wereld hetzelfde goede doel nastreven. Dit in contrast met de 5 jaar oorlog die volgden. In het verzet kon je praktisch niemand vertellen wat je aan het doen was. Je moest er zelfs over liegen tegen familie en vrienden om niet jezelf en anderen in gevaar te brengen. Een eenzaam en angstig bestaan.
Het laatste deel van haar leven, woont ze in een aanleunwoning van het Henriette Roland Holsthuis te Amsterdam. Ze sterft er een week na haar honderdste verjaardag. Op het nachtkastje ligt het laatste boek dat ze aan het lezen was: De wereld van Sofie van Jostein Gaarder.
Een jaar na haar dood wordt ze door Yad Vashem opgenomen in de lijst ‘Righteous among the Nations’ voor haar hulp aan Joodse onderduikers.
- “Manuscript van Johanna Maas-Bovenkerk”, Collectie Nederlandse deelnemers aan de Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog 139, IISG Amsterdam.
- Hinke Piersma : transscriptie van interviews met Jo Maas in 1996, 1998 en 2002
- Paul Arnoldussen, “Eindelijk Inzage in documenten veiligheidsdienst,” Het Parool (Amsterdam: 15 juli 1995).
- Pim Griffoen, Erik Habold, Isabella Lanz, Rik Vuurmans, En gij … wat deed gij voor Spanje? : Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936 – 1939 (Amsterdam: Verzetsmuseum 1992).
- Sytske van Aalsum, “BVD over Jo Maas: schoenmaat 42 en hulpvaardig,” Trouw 15 juli 1995. Trouw 15 juli 1995
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.2, 16-17
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.7