Arie van Mill was de oudste in een gezin met vijf kinderen en groeide op in de Amsterdamse Oosterparkbuurt. Bij de militiekeuring wordt hij voorgoed ongeschikt verklaard. Hij trouwt in 1930 met Elisabeth Frederika Maria Groot. Ze gaan na hun trouwen in de Indische Buurt wonen.
In mei 1937 komt Arie van Mill aan in Spanje. Hij krijgt een militaire opleiding in Albacete en vertrekt op 15 juni, waarschijnlijk naar de XIde Internationale Brigade in Madrid, samen met 21 andere Nederlanders. De XIde brigade maakt deel uit van 35ste Divisie onder bevel van generaal Walter (Komintern-naam voor de Pool Karol Swierczewski, officier in het Rode Leger). De XIde Brigade wordt op 7 juli samen met nog vier Internationale Brigades ingezet als onderdeel van een groot Republikeins legeroffensief om de druk op het deels belegerde Madrid te verlichten: de slag om Brunete. Op 24 augustus is de 35ste Divisie met de XIde Internationale Brigade en met nu ook de XVde Internationale Brigade in Aragon. In totaal maken nu vier Internationale Brigades deel uit van een offensief om Zaragoza te veroveren op de Franco-rebellen: de slag bij Belchite. Op een summiere beoordelingslijst van circa 150 Nederlandse vrijwilligers, opgemaakt rond de jaarwisseling 1937 op 1938, komt Arie van Mill nog voor. In het voorjaar van 1938 is hij tijdens het Aragon-offensief krijgsgevangen gemaakt door de fascisten.
Volgens een aantekening in het Amsterdamse bevolkingsregister geeft de echtgenote van Van Mill in 1938 door dat haar man krijgsgevangene is in Spanje. Hij zit dan in Burgos. In een brief dd. 19 januari 1939 van de Nederlandse Gezant in Saint Jean de Luz in Frankrijk, vlak over de grens met Baskenland, aan de Minister van Buitenlandse zaken in Den Haag, wordt dit bevestigd:
“.... . Eind December ontving ik een officieel bericht, dat het aantal (gewezen)Nederlanders, zich bevindende in het concentratiekamp San Pedro de Cardeña bij Burgos, 24 bedraagt.” Arie van Mill staat op een bij deze brief gevoegde lijst van deze 24 krijgsgevangen Nederlanders. Dit kamp is gevestigd in een oud klooster vlak bij Burgos. Hier zitten veel interbrigadisten van verschillende nationaliteiten.
Later komt hij in het kamp Miranda de Ebro terecht - volgens het verslag van lotgenoot Sake Visser. Het leven in deze kampen is slecht; er is weinig voedsel, de hygiëne laten veel te wensen over en er is nauwelijks medische zorg.
In het Nationaal Archief bevindt zich een brief, ondertekend door van Mill, en gericht aan de Nederlandse consul in San Sebastian. De brief is van 28 augustus 1939, na het verlies van de Republiek en de consolidatie van het Franco-bewind. In de brief wijst van Mill erop dat inmiddels Noren, Amerikanen, Engelsen, zelfs Cubanen zijn vrijgelaten en dat het gezien de dreigende internationale situatie belangrijk is dat ook de Nederlanders binnenkort vrijkomen.
Voor vrijlating in het kamp zijn de Nederlanders afhankelijk van de inzet en bemiddeling van de Nederlandse regering en haar diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje. Het resultaat daarvan liet te wensen over. Een eerste groep van vier personen kan al in december 1939 vertrekken, maar vervolgens duurt het tot 1942 voor de volgende groep wordt vrijgelaten. De laatste Nederlandse Interbrigadisten komen pas in 1943 vrij.
Voor een deel had dit te maken met tegenwerking vanuit Spanje, dat, na afloop van de burgeroorlog die zo sterk gekenmerkt werd door ideologische tegenstellingen, de buitenlandse “handlangers” van de “roden”, de “huurlingen die nonnen verkrachten en enkel op buit uit waren”, zoals ze in de rechtse pers werden afgeschilderd, eigenlijk niet ongestraft wilde laten gaan. Aan de andere kant was er binnen de Nederlandse regering niet altijd evenveel enthousiasme om zich in te zetten voor de “ex-Nederlanders” en om diplomatieke druk uit te oefenen ten gunste van hun vrijlating. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde dit omdat de inzet van de Nederlandse Interbrigadisten in een ander daglicht kwam te staan en men positiever tegen hen aankeek. Het maakte de vrijlating er niet makkelijker op omdat Spanje toen door Duitsland onder druk werd gezet om de vrijlating van krijgsgevangenen, die zich mogelijk zouden kunnen aansluiten bij de geallieerde troepen, tegen te houden.
In juli 1942 wordt Arie van Mill samen met Johannes Deutekom, Johan Leusink, Jean Roselle, Julius Osterloh, Jan van Nelfen, Piet Seegers, Jacob Verboven en Sake Visser en een aantal Nederlandse vluchtelingen vrijgelaten uit Miranda de Ebro. Deze groep van totaal 50 man vertrekt per boot, de “Cabo de Hornos”, vanuit Vigo naar Trinidad. Na twee maanden gaan ze naar Curaçao, en vandaar naar Canada. Daar worden ze opgenomen in de toen net opgerichte Prinses Irene Brigade. Begin 1943 gaan ze naar Engeland naar het kamp van de Irene Brigade in Wolverhampton. Hier wordt ze een verhoor afgenomen waarin hun politieke gezindheid en vaderlandsliefde wordt getoetst.
Alle Nederlanders die in Engeland aankwamen werden opgeroepen voor militaire dienst. Dat kon betekenen inlijving in de Prinses Irene Brigade, maar dat kon ook een ander legeronderdeel zijn, marine of luchtmacht, of eventueel de koopvaardij. Waar Van Mill is terechtgekomen is niet bekend.
Over zijn verdere leven is niets bekend.
- Nationaal Archief, 2.05.286, Gezantschap Spanje 1939-1954 – inventarisnr 653
- www.spanvis.nl ( site in bewerking) - verslag van Sake Visser
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.2-D.282
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.2-D.235-L.21
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-L.3
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.403-Ll.5, 22-23
- Archief Internationale Brigaden, Moskou, RGASPI F.545-Op.6-D.404-L.56
- Stadsarchief Amsterdam
- Oud-Spanjestrijders, Nederlanders die geen Nederlander zijn, Rik Vuurmans, Amsterdam, februari 1986 (doctoraalscriptie)